ALLE HENS AAN DEK!


Ons bereikte het voor een ieder van ons zoo droevige bericht, dat het verzoek van onze Vereeniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland aan de Regeering om in verband met den grooten invoer van buitenlandschen honing voor ons land een declaratiedwang voor dien honing in het leven te roepen niet kon worden ingewilligd, wat ons aanleiding geeft in het ondervolgende het woord en ongetwijfeld een zeer ernstig woord, tot onze leden te richten.

Ongestoord kan dus een ieder, die dat wenscht, buitenlandschen honing verkoopen onder Nederlandschen naam zoowel van firma als bijenstand en daardoor het groote Nederlandsche publiek in den waan brengen, dat het zuiver Nederlandschen honing koopt, zooals tot nu toe vrijwel ongehinderd het geval is geweest. De verplichte vermelding op de flacons van de woorden: „Buitenlandsche Honing", zou hierin in zooverre verbetering hebben gebracht, dat bedoeld publiek ten minste zoude weten, dat, wat het nuttigde, uit het buitenland afkomstig is, wat het dus zelf moest weten. In ieder geval zouden de oogen van het publiek daardoor zijn opengegaan, want juist door dien opdruk zou men onderscheid hebben leeren maken tusschen honing, in eigen land gewonnen en dien, welke van elders wordt ingevoerd. Men zou dus naar eigen vrije verkiezing kunnen nuttigen, wat men verlangde. Tengevolge van de weigering is dat nu nog geenszins mogelijk en kan men ongestoord voortgaan met den verkoop van buitenlandschen honing onder Nederlandschen firmanaam.

Waar in de meeste gevallen, tengevolge van den veel goedkooperen inkoop van dien buitenlandschen honing, de prijzen van den onder bedoelde namen in den
handel gebrachten honing veel lager zijn, dan bij onzen eigen Nederlandschen honing.Jmogelijk [is, terwijl desondanks toch nog behoorlijke winsten gemaakt worden, daar wordt, vooral in deze tijden van verminderde koopkracht, het groote publiek ook hierdoor aangespoord, om eerder dien honing te koopen, dan het bijenproduct van het eigen land. Dat onze Nederlandsche honingverkoop daar natuurlijk schade en zelfs groote schade door ondervindt, is niet te ontkennen.

Moeten wij dit nu maar zoo over onzen kant laten gaan, zonder er tegen op te komen? Mogen wij nu maar bij de pakken neer blijven zitten en de toestanden laten, zooals ze eenmaal geworden zijn en er niets tegenover doen? Wie even nadenkt, zal ontkennend hierop antwoorden, want wat toch is het geval? Niet alleen verwierf het terzake strekkend voorstel van afd. Amersfoort verleden jaar van zeer vele zusterafdeelingen bij de indiening bij het H.B. krachtige bewijzen van instemming, doch ook werd dit voorstel op de A.V. met bijna algemeene stemmen aangenomen, waardoor het H.B. een grooten steun verkreeg in de Vereeniging bij het indienen van het verzoek bij de Regeeiing.

Verleden jaar was derhalve vrijwel de geheele Vereeniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland het er over eens, dat stappen bij de Regeering gedaan moesten worden, dat aan dien verkoop van buitenlandschen honing ouder den mom van Nederlandschen honing paal en perk gesteld werd. Wat zullen de leden van diezelfde Vereeniging thans gaan doen?

Ongetwijfeld is het zeer gemakkelijk om niets te doen en de toestanden te laten, zooals ze nu eenmaal zijn; ook is het uiterst eenvoudig om anderen voor het goed recht van onzen eigen Nederlandschen honing te laten strijden en geen hand uit te steken, om hen daarbij terzijde te staan, onder het motief: ach, er komt toch niets van terecht en waarom zal ik er mij warm voor maken? Mijn bet-overgrootvader deed het zoo en toen ging het goed, waarom zal ik er verandering in brengen?

Doch vooral in onzen tijd van grooten crisis op elk gebied, waarin een ieder er den mond vol van heeft, dat hij het onder de bestaande toestanden zoo verregaand beroerd heeft en niet weet, hoe hij rond moet komen, mogen zulke overwegingen o.i. niet van kracht zijn. Integendeel moet er aangepakt worden en waar de Regeering niet wenscht mede te werken, om het bestaande euvel eenigermate tegen te gaar, daar moeten wij de handen uit den mouw steken en zelf zien onszelf en onze lotgenooten te helpen.

Ik heb hier niet op het oog al degenen, die men wel eens als de suikerleden hoort noemen en die alleen lid zijn van onze Vereeniging om zoodoende goedkoop aan hun suiker te komen, die zich verder van de Vereeniging niets aantrekken, die nooit op de vergaderingen, excursies, lezingen en wat al niet meer verschijnen.
Evenmin heb ik op het oog, de velen, die slechts een paar volkjes houden om het genoegen van het bijenhouden zelf en die ook wel wat honing oogsten, doch in zoo geringe hoeveelheid, dat ze er alléén hun eigen huisgenooten een pleizier mede doen en hoogstens een heel goede kennis ermede begunstigen.

Doch wel heb ik op het oog de velen, ook nog wel kleine, bijenhouders, die naast hun gewone inkomsten honing oogsten, om er nog een kleine bijverdienste bij te hebben; die vaak niet weten, hoe ze van dien honing af komen en dien dan verkoopen tegen een prijsje, dat verre den doorsnedeprijs van degelijken honing van zich houdt.
En ook degenen, die vrij aardig wat honing oogsten en dezen ook tegen niet onaardigen prijs verkoopen aan personen, die nu eenmaal gewoon zijn honing bij hen te koopen, afgescheiden nog van de personen, die zooveel volken bezitten, dat ze zelfs onder niet al te gunstige drachtomstandigheden er prat op gaan, nog zooveel honing te hebben kunnen oogsten.

Tot al diegenen, bedoeld onder de laatste drie categorieën, richt ik het woord, en voornamelijk tot hen onder die imkers, die zich om de eene of andere reden nog niet bij het Ned. Honingcontrölestation hebben aangesloten, redenen welke gewoonlijk een dekmantel blijken te zijn voor eigen lakschheid en lanwheid, doch die met een zeker aplomb worden gelanceerd om de goegemeente maar wat op den mouw te spelden. Want wat is nu voor die personen het luttele bedrag van f 1,85 om zich bij genoemde instelling aan te sluiten en wat maakt de prijs van de benoodigde Rijksmerken nu uit op datgene, wat ze voor hun honing ontvangen ? Of zijn ze wellicht vreesachtig voor de opinie van andere imkers, die ook geen R.M.-imkers willen worden?

Hoe dat nu ook moge wezen, een ieder, die een beetje op de hoogte is van de
toestanden bij den honingverkoop in ons land, zal toch, wanneer liij zijn eigen belangen onder de oogen durft zien en daarbij tevens die van zijn mede-imkers, wat helaas voor velen blijkbaar nog een uiterst moeielijke kwestie is, moeten erkennen, dat de toestanden, zooals ze nu zijn, beslist niet langer zoo mogen blijven voortbestaan; dat alle bij den honing-verkoop van eigen land betrokkenen als het ware als één man moeten opstaan en alle mogelijke en gewettigde middelen moeten aangrijpen, om het groote publiek er zoo snel mogelijk toe te brengen, dat het de voorkeur geveaan het Nederlandsche product boven dat uit het buitenland, al is dat somwijlen ook even goed.

Waarom zou dat niet mogelijk zijn? Ja, het is alléén onmogelijk, wanneer bij die imkers de Jan Saliegeest blijft voortduren; wanneer die imkers alléén aan zichzelf blijven denken en de leus van hunne bijen: „Allen voor één en één voor allen" met schoenen en klompen blijven treden.
Die ééne is de Nederlandsche Honingoogst, waar alle imkers zich aan moeten geven, wier belangen zij tot het uiterste moeten bevorderen en die met aller krachtsinspanning ook geleidelijk meer zal gaan bloeien, hoe ongedurig het klimaat ook in ons kleine landje van „mist, nevel en regen" moge zijn; en dan zal ook omgekeerd die „èene" uit dankbaarheid voor hun arbeid het den velen mogelijk maken, om zich wat ruimer te bewegen, omdat door den honingverkoop, in goede banen geleid en aan het juiste adres tot stand gebracht, hun beurzen zwaarder zullen worden.

Langen tijd is er geroepen, dat men een waarborg moest hebben voor zuiveren Nederlandschen honing, omdat het zoogenaamde honingbesluit wel reeds eenige verbetering had gebracht in de toenmaals bestaande toestanden van geknoei met honing en wat als honing aan den man werd gebracht, doch geen honing was, maar geen afdoende verbetering: een waarborg was noodig en nu het na langen en uiterst moeielijken arbeid eindelijk is gekomen, nu taalt men er niet om en leidt de voor onzen honing zoo uiterst belangrijke instelling een kwijnend bestaan, met de groote kans, dat, als er niet spoedig verandering in komt, zij binnenkort geheel op apengapen ligt.

En daarnaast een Vereeniging, die zich ten doel stelt in de allereerste plaats middels krachtige propaganda het groole publiek de oogen te openen ten aanzien van de toestanden in ons land met betrekking tot den buitenlandschen honing en die met alle macht reclame wenscht te maken voor onzen honing onder Rijksmerk, omdat dit merk alleen een waarborg biedt, dat de honing van Nederlandschen herkomst is.

Doch ook die vereeniging leidt een zeer bloedeloos bestaan; bleekzucht is een nog veel te zwakke aanduiding van de ziekte, waaraan ze souffreert, en dat, ondanks onder hare weinige leden menschen gevonden worden, die er naar haken, zich geheel te geven aan de belangen van hun medeimkers en daardoor tegelijkertijd aan de belangen van de Bijenteelt in ons dierbaar Vaderland; die geen middel onbeproefd wenschen te laten, doch die vleugellam geslagen worden door een zoo heel bijzonder eigenaardigen geest, welke men in vele opzichten in ons landje onder de menschen aantreft, en naar het blijkt meer speciaal onder de imkers, die in verband met hun imkerij juist tot het inzicht moesten zijn gekomen, dat „Eendracht Macht maakt".

En evenals bij kinderen de Engelsche ziekte ontstaat door gebrek aan bepaalde stoffen, zoo is zoowel bij het N.H.C.S. als bij de Vereeniging van Rijksmerkimkers een heel eigenaardige, bij heeren midici nog niet bekende, ziekte ontstaan, die ik, om zijn kenmerkende eigenschappen, de „Imkerziekte" zou willen noemen, omdat de imkers blijkbaar er steeds op uit zijn om juist datgene, waar hun organisaties zoozeer behoefte aan hebben, met groote gelatenheid en onverschilligheid daaraan te onthouden.

Doch waar we nu die ziekte hebben leeren kennen, waar we, zooals we hierboven reeds te kennen gaven, van de Regeering geen hulp behoeven te verwachten om verbetering te brengen in de bestaande toestanden ten aanzien van den verkoop aan het groote publiek van onzen zuiveren Nederlandschen honing, daar ligt het nu geheel aan ons zelf om de middelen te zoeken en ook te vinden, om daarin doeltreffend verandering te brengen en wat bovendien nog eens zoo vreugdevol stemt, het geneesmiddel kost maar verbazend weinig, om zoo te zeggen niets.

Want met een bedragje van f 1,85 per persoon helpt gij eens en voor altijd het N.H.C.S, van zijn nieuwe ziekte af en met een contributie van f 2,50 per persoon,
en als allen toetreden zelfs met veel minder, misschien zelfs slechts f 1.— per jaar, wordt de V. v. R.M.I. volledig op kracht gebracht.
En voor deze geringe opofferingen koopt gij het voor U onmiskenbaar groote genoegen, dat tengevolge van den beteren verkoop van Uwen honing ook Uw beurs langzamerhand geheel bevrijd zal worden van de ook aldaar heerschende „imkerziekte".

Wie een beetje kijk op de toestanden heeft, zal beseffen, dat hij niet beter kan doen, dan beide genoemde instellingen te steunen of met andere woorden: door het uitwerpen van een katvischje een kabeljouw te vangen.
Daarom, Imkervrienden, alle hens aan dek, om het katvischje uit te werpen en gezamenlijk de kabeljouw, neen de walvisch, naar binnen te halen.
W.E. ASBEEK BRUSSE.