HET VERLOOP VAN HET EIERLEGGEN DOOR DE KONINGIN.


In „der Deutsche Imker aus Böhmen" van Nov. l.l. vond ik een interessant artikel met teekeningen over bovenstaand onderwerp van de hand van Roland Jordan, Birkigt.
Hoe dit in zijn werk gaat, meenden wij imkers, welke over een observatiekast beschikken, reeds genoegzaam gezien te hebben; doch hielden er geen rekening mee dat we dit slechts tot nu toe konden waarnemen vanaf de kopzijde. Genoemde heer kon zich hiermee niet tevreden stellen en wilde het ook wel eens gaarne „van het andere einde" zien; de voorbereidingen voor het afzetten van het ei in de cel en de gedragingen hierbij van den angel en geslachtsdeel.

Gezien de gedragingen van de werkbijen tegenover alles wat hun vreemd is nam hij heel veel proeven welke hem niet tot zijn doel voerden. Totdat hij op het denkbeeld kwam om voor middenwand een glasplaat te gebruiken. Hij sneed met een dun scherp en verwarmd mes van pas uitgebouwde kunstraten de cellen af en bevestigde die op een glasplaat. Dit was een zeer precies werkje. Om bij het doorsnijden met het warme mes te voorkomen dat de cellen zich niet weer vasthechtten aan de middenwand, liet hij het mes volgen door een strook vloeipapier. (Misschien gaat het ook met een electrisch verwarmde draad, zooals bij het insmelten van den draad in de kunstraat. S. F.)

De vier kanten van deze raatcellen goot hij op de glasplaat vast met vloeibare was; aan alle kanten een strookje vrijlatend voor de groef in het kastje.
Een kastje met deuren werd gemaakt, zóó groot, dat er twee van deze platen in kunnen en zoo verre van elkaar geplaatst dat tusschen de cellen een ruimte overbleef van 1 c.M. De glasplaten sluiten dus het kastje naar beide kanten naar buiten af en vormen tevens de middenwand van de raat.
Met de bevolking van dit kastje had hij ook eerst heel veel pech. Het gelukte met het bezetten door een koningin uit een voorzwerm, met een vuistgroote bijenklomp, uit dezelfden zwerm.

Den anderen morgen, na het bevolken, waren de cellen reeds vastgemaakt en uitgebouwd en de bovensten reeds met honig volgedragen. Den daarop volgenden morgen kon hij reeds constateeren dat enkelen belegd waren. Met een 8X vergrootglas in de hand stond hij op den uitkijk en „in blijde verwachting". Eindelijk ziet hij de koningin haar kopje in de cel steken en direct er weer uittrekken, zonder den celbodem met speeksel te bewerken, zooals tot nu toe aangenomen werd. Direct daarna stak zij haar achterlijf in de cel en opende wijd de anus. Het steekapparaat trad, met den angel sterk naar boven gericht, ver naar buiten. Met de kanten van het steekapparaat ging zij tastend over de cel en zette dan de spits van haar angel sterk tegen den onderkant van den celrand, schoof haar achterlijf tegen de basis, zonder deze cellen aan te raken en in hetzelfde oogenblik kwam het ei uit de scheede en hechtte zich aan den cellenbasis, hier dus van glas. Zóó kon hij 43 keer dit leggen waarnemen.

Op grond van deze waarnemingen komt hij tot de overtuiging dat het steekapparaat een -groote rol speelt bij het uitgaan van een ei uit de scheede.
Het staat echter ook bij hem vast dat de angel geen glijbaan is voor het uitgaande ei, ook geen hulpmiddel is om haar achterlichaam van de celbasis af te drukken en is de scheedemond zoover van de buitenste deelen van den angel verwijderd, dat van het dooden der kiemceilen door het gif uit den angel, bij het eileggen in darrencellen, geen sprake kan zijn.

Wie dit experiment wil nadoen moet het volgende in acht nemen:
1. Dat de cellen gelijkmatig tegen het glas aansluiten. Zoo niet, worden ze door de bijen afgeknaagd;
2. Dat tusschen de celkanten hoogstens 1 c.M. ruimte bestaat;
3. Dat men alleen een koningin met bijen uit een voorzwerm hiervoor kan gebruiken.
Bovendien kan men het volgende ook waarnemen:
a. Het vastbouwen der celwanden aan de glasplaat;
b. Het van binnen bestrijken der cellen;
c. Na het leggen de plaatsverandering der eieren ;
d. Het toereiken van het voedersap;
e. Het toedienen van pollenbrij;
ƒ. Opbergen van den honig;
g. Opbergen van pollen; instampen en kauwen;
h. Inspinnen der maden.

Als een „goede Duitscher" geeft hij zijn uitvinding ook een naam en noemt het: „Vitroscop".
Rijswijk (Z.H.) S. FRANKENHUIS.