Nog eens wenken voor beginnende kastimkers.
November 1933.

Met genoegen heb ik geconstateerd dat mijn "opmerkingen" door onzen Redacteur een plaatsje in ons Groentje zijn waardig gekeurd en dat de schrijver van die "Wenken" er voldoende aandacht aan heeft willen schenken om deze van een onderschrift te voorzien. Naar mijn meening echter heeft de poging van laatstgenoemde, om in dit onderschrift mijn bewering dat een 5-raams-kastje handiger en nuttiger is dan een 3-raams te weerleggen, gefaald.
Het is niet onmogelijk, dat wij de kwestie niet uit denzelfden gezichtshoek beschouwen en zoodoende langs elkander heen praten. Laat ik daarom beginnen met de zaak eerst zuiver te stellen.

In de eerste plaats is het mijn bedoeling niet de bestaande 3-raamskastjes als volkomen waardeloos af te keuren en naar het brandhout te verwijzen. Veel meer geef ik den knutselaars den raad, "maak uw kastje geschikt voor 5 raampjes, daar zult gij genoegen van beleven, de meerdere ruimte komt u allicht te stade en kost niets meer, geeft het u geen baat, schade doet het U toch zeker ook niet."
In de tweede plaats gaat de schrijver van de "Wenken" uit van de wenschelijkheid reserve-moeren te houden en zijn de logiesvolkjes een noodzakelijkheid, (bijna had ik gezegd een noodzakelijk kwaad). Ik daarentegen ga uit van de gedachte, dat het houden van reserve-volkjes een wenschelijkheid, en dat het bezit van reserve-moeren één van de voornaamste bijkomstige voordeelen van het houden van deze volkjes is.
En in de derde plaats huldig ik het standpunt, dat, waar ik bijen houd voor mijn genoegen, mijn bijen bestaan voor mij, en niet, dat ik er ben ten dienste van mijn bijen.

Zoo kan men de imkers indeelen in drie groepen.
1. Zij die bijen houden terwille van de liefhebberij en de honingoogst met ev. voordeelig saldo op den koop toe nemen.
2. Zij die bijen houden terwille van het ev. voordeelig saldo en de liefhebberij op den koop toe nemen.
3. Zij die bijen houden uitsluitend terwille van het voordeelig saldo z. m. en voor de poëzie van het imkeren geen oog hebben.

Tot goed begrip verklaar ik, dat ik mij zelf reken te behooren tot de eerste categorie en dat ik aanneem, dat althans in den aanvang de meeste "beginnende kastimkers" voor wien de "wenken" geschreven worden daar ook thuis behooren. Wellicht gaan enkelen van hen na eenige gunstige jaren tot de 2de categorie over, doch bij het geven van "Wenken voor beginnende kastimkers" lijkt het mij toch gewenscht een en ander van uit den gezichtshoek der 1ste cat. te beschouwen.

En nu ter zake:

In punt 1 verklaart de schrijver het verkeerd te achten volkjes beschikbaar te houden om hieraan zijn lusten bot te vieren en op deze wijze te trachten de "Imkersziekte" te bestrijden.
"Deze nieuwsgierigheid", zoo zegt hij, moet beheerscht worden, ieder imker moet bedenken, dat hij geen handelingen aan zijn bijen mag verrichten waarvan deze schade zouden ondervinden. — Uit het gezichtspunt van de 2de en 3de cat. bezien, volkomen juist! maar uit het gezichtspunt van de 1ste cat.? — Die nieuwsgierigheid is toch geen zedelijk kwaad? Men behoeft er toch geen gewetenszaak van te maken? Als men zijn honingvolken slechts voldoende met rust laat, alleen en uitsluitend om niet het gevaar te loopen, door de door eigen schuld veroorzaakte misoogsten, mismoedigd en afkeerig van het bijenhouden te worden, laat men dan gerust zijn lusten botvieren op zijn reserve-volkje. Helpt men dit naar den kelder, welnu wat deert dat dan nog?, een volgend jaar beter. Men is in ieder geval eenige ervaringen rijker geworden. Men wordt toch, door geheel het leven heen, niet anders dan door schade en schande wijs. Help hier het noodlot maar een handje, zooveel te spoediger is men door de kinderziekten heen. Het gaat de groote menschen toch veelal niet anders dan onze kinders. Vlak na St. Nicolaas kunnen de laatsten niet van hun nieuwe speelgoed afblijven, hun boterham laten ze er voor staan. Eenige weken later spelen zij rustiger en met meer overleg met hun schatten. Zoo vergaat het ook den imker. Heusch de kwaal is niet ongeneeselijk, heb geen nood, ze verergert niet door de mishandeling van een reserve-volkje.

De schrijver der "Wenken" raadt aan zich een observatiekast aan te schaffen om aan zijn weetgierigheid te kunnen voldoen. Kunt gij zoo'n voorwerp ergens leenen, prachtig! Bevolk dit eens een seizoen en neem waar, wat er alzoo waar te nemen valt. Het bezit echter van zoo'n waarnemingskast is m.i. alleen nuttig voor scholen, volkstuinen, diergaarden, groote bijenstanden waar publiek komt, en gelijksoortige inrichtingen. Maar voor ons amateurs lijkt mij de waarde niet zoo groot, het heeft slechts voor zeer korten tijd onze belangstelling. — Eén jaar, in gunstige gevallen twee jaar wordt zoo'n ding bevolkt en dan is het uit en krijgt het een vergeten plaatsje in de schuur of op zolder. — Men kan er immers niets practisch mee doen. Dat materiaalkosten en arbeid besteed aan een waarnemingskast niet veel boven een vijfraamskast uitkomen is een dwaling. De schrijver heeft blijkbaar van de door mij bedoelde voorwerpen een geheel verkeerde gedachte. De materiaalkosten daarvan komen niets of slechts enkele centen boven die van een drieraamskast uit, terwijl de arbeid voor beiden gelijk blijft.

Indien gewenscht wil ik gaarne voor het Groentje een maatschetsje gereed maken voor een kastje van het model als door mij met groote voldoening al jaren in gebruik.

Aan punt 2 valt niets toe te voegen. Hier kan ieder het volkomen met den schrijver der "wenken" eens zijn. Ik heb toch niet ergens in mijn "opmerkingen" het tegendeel beweerd?

In punt 3 gaat de schrijver der "wenken" van het standpunt uit, dat ik gezegd heb dat in een drieraamskastje de tros geen bolvorm kan aannemen. Dat is niet juist, ik heb gezegd althans bedoeld, dat de diam. van den bol in een drieraamskastje uitsluitend beïnvloed wordt door de breedte van het kastje, terwijl bij een 5-raamskastje ook de hoogte een rol begint te spelen. Reeds bij 6 ramen wordt de diam. volkomen door de hoogte beheerscht.
Dat de bijen de ruimte, hun geboden, trachten te vullen is in zooverre waar, dat, als een volk voldoende sterk is en zwermplannen krijgt alle beschikbare cellen met broed bezet worden, ook buiten den bol. Tot zoolang echter wordt de bolvorm, veelal met een afplatting aan de bovenzijde, steeds zooveel doenlijk bewaard. Kleine volken zullen bij gebrek aan ruimte binnen den bol den broedinslag verminderen en niet meer of zeer weinig in volksterkte toenemen.

Bij punt 4 is blijkbaar uitgegaan van den gezichtshoek van de 2de cat. Hier wordt aangeraden de volkjes twee aan twee tezamen te voegen. Eén als volk te vernietigen aldus. Een imker van de 1ste cat. zal dit niet gemakkelijk doen. Hij doet dit niet anders dan uit plaatsgebrek en uit de vaste overtuiging dat de mogelijkheid van het voortbestaan van het betrokken volkje is uitgesloten. Hij toch schept in het algemeen meer vreugde in een volk hetwelk hij van klein tot flink, door middel van allerlei kunstmiddelen, heeft opgekweekt, dan in een sterk volk verkregen door samenvoeging van twee anderen. Volkjes gekweekt op 5 ramen behoeven die vereeniging niet, die zijn na goede verzorging sterk en zelfstandig genoeg om den winter door te komen. Alleen verlangen zij bij verplaatsing begin October of later na de afvoedering van het Gastvolk, de toevoeging van een paar ramen met gezegeld voedsel, omdat hun dan in den regel de tijd ontbreekt de geheele wintervoorraad zelf op te nemen en te verzegelen.

De meening dat men voor het bevolken van vijfraamskastjes meer bijen behoeft dan voor drieraams acht ik onjuist. Men kan toch beginnen met 3 ramen opgesloten door een of twee verkleinplankjes om eerst naar behoefte de beide andere ramen toe te voegen. Mits niet te laat, b.v. in de maand Juni begonnen, kan men een trosje van 8 à 10 c.M. diam. tot een flink wintervolk opkweeken.

Is het doel geen ander dan: "met zoo weinig mogelijk bijen onder de meest gunstige omstandigheden moeren te kunnen laten bevruchten en te kunnen bewaren", (gedurende den zomer natuurlijk) dan is m.i. het drieraamskastje te groot en zijn kastjes in den geest der Graze's-kastjes voldoende. Zoo heb ik mij b.v. wel eens beholpen met een sigarenkistje van 100. Een tweetal latjes voor de raatjes, een gaatje in de voorzijde voor vlieggat, en een gleuf waarin een blikken doosje voor voedertoestel in de achterzijde, vormden de geheele uitrusting.

De schrijver der "wenken" noemt twee bezwaren, welke z.i. aan zulke kleine kastjes kleven. Het eene is, dat de volkjes honger lijden, en zegt dat de volkjes op Simplexramen zichzelf redden. Dat honger lijden is dan toch zeker des imkers schuld, en dat zichzelf redden moet men vooral niet te ruim nemen. In streken zonder heidedracht zullen volken op 3 en ook op 5 ramen, na medio Juli geheel aan zichzelf overgelaten, even goed verhongeren als de bevolking der Graze's-kastjes in die omstandigheden. Het eenige verschil is, dat men het voeder bij de e.g. in grootere hoeveelheden inééns kan toedienen. Ik geef er echter verre de voorkeur aan deze kweekvolkjes zooveel doenlijk iederen dag een weinig te voederen waardoor het broednest een maximale uitbreiding verkrijgt.
Zelfs de honingvolken, welke in dien tijd meestal van hun voorraden beroofd zijn, kan men in die streken niet aan zichzelf overlaten of na enkele dagen achtereen slecht weer, staat ook bij hen de honger voor het vlieggat. Bekijk in Augustus de broedinslag maar eens van de volken, die tijdens een eenigszins langdurige slechtweerperiode niet bijgevoerd zijn. Het is of ze vreezen, de weinig voorraad hun gelaten, te moeten aanspreken, de broedinslag is vaak geheel stop gezet.

Het tweede bezwaar is, dat die volkjes door overbevolking de lucht ingaan. Of dit ook geschiedt, nadat de moer leggende is, heb ik niet bij ervaring. Loopt men dien kans, welnu breek dan eenvoudig de raatjes geheel of ten deele uit en het gevaar is voorloopig bezworen, ze hebben de eerste 3 of 4 weken weer wat te doen.
Wel is het mij eenige malen overkomen dat de heele familie met de moer op het bruilofstfeest uittrok en niet vrijwillig geliefde terug te keeren. Later heb ik dit bezwaar naar ik meen ondervangen, door aan de moer geen zwermbijen, maar een klein klompje huisbijen, meerendeels jonge bijen dus, toe te voegen. — Alleen is het dan oppassen voor rooverij. —

Strekt het doel verder dan voornoemd, dan acht ik drieraamskastje te klein. Op hen past naar mijn meening het spreekwoord: "Te klein voor een tafellaken, te groot voor een servet!"

B.M., Leiden

.-.-.-.-.-.


Naschrift Red. Onze medewerker kan zich niet beklagen over de belangstelling, welke zijn "Wenken" ondervinden. Het is echter niet mogelijk steeds weer lange beschouwingen over een betrekkelijk ondergeschikt punt van de "Wenken" op te nemen, mede omdat de plaatsruimte in ons Groentje slechts beperkt is. Bovendien gaan deze beschouwingen ver boven de elementaire beginselen van het imkeren uit. Een debat tussehen twee ervaren imkers is voor velen wel leerrijk, doch de beginner raakt de kluts geheel kwijt. Om deze redenen wordt de overigens interessante discussie gesloten.
RED.