KUNSTRAAT.

Naar aanleiding van de opmerkingen en mededeelingen in het "December-groentje" over "Kunstraat" de volgende aanvulling. De heer Sutherland zijn ervaring is, dat er volken zijn, die op kunstraat, welke voldoende dik en scherp is door goede volken toch nog (na afknaging der celringen) darrencellen worden gebouwd.

Het geldt ook hier: "uitzonderingen bevestigen den regel". Dat er echter 1/00 - 2/00 der cellen tot darrencellen worden uitgebouwd, kunnen we toch wel darrenvrij noemen. Het is mij nog niet opgevallen, dat waar de kunstraat aan genoemde eischen voldoet en het volk moergoed is (d.w.z. ook geen te oude moer) dat celringen werden afgeknaagd.
Het kan voorkomen dat kunstraat van 14-15 simpl.maat per K.G., dat is dus voldoende dik, toch nog plaatsen bezitten welke te dun zijn. Ik zou den geachten opmerker in overweging willen geven de door hem gemaakte kunstraten eens tegen 't licht te houden om te controleeren of deze plaatsen ook voorkomen. Het is n.l. een eigenschap der kunstraatpersen dat deze (vooral bij onoordeelkundige behandeling) niet zuiver vlak blijven, met 't gevolg dat de kunstraat ongelijk van dikte wordt. Is dit 't geval dan moet zoo'n pers gevlakt worden. Op de dunne plaatsen heeft het eerst de afknaging plaats.

Verder schrijft de heer Sutherland: Ondanks de gleuf . . . . Hieruit blijkt reeds dat de gleuf niet gewenscht is of dat deze bezwaren oplevert. Uit mijn art. blijkt ook niet dat het vert. spannen der draden in ramen met een gleuf onmogelijk is, ik heb medegedeeld dat dit niet best gaat.
De gleuf heeft bij broedkamerramen welke niet worden gebruikt voor 't winnen van raathoning (afgezien van de wasmot) de volgende nadeelen:
1. Het verhoogt de prijs;
2. het verzwakt de bovenlat;
3. het kost meer aan kunstraat;
4. het is bewerkelijker om de draden vert. te spannen.

Tegenover deze nadeelen staat geen enkel voordeel. De gleuf is dus voor bovenbedoelde ramen niet alleen overbodig, doch ook af te keuren.

De drukker heeft in mijn art. de draden wel mooi in 't raam verdeeld, mijn teekening was zoo niet. De buitenste draden moeten ± 2 à 3 c.M. v. d. rand der kunstraat zitten. De andere 2 worden gelijkelijk over de afstand verdeeld.
Beide opmerkers, zoowel de heer Sutherland als de heer Begheijn vinden 3 vert. draden voldoende. De heer B. wil er dan een hor. draad aan toevoegen.

Draden kruiswijs te spannen is af te keuren, daar dan op sommige plaatsen de draad een dubbele dikte heeft, wat niet bevorderlijk is voor 't regelmatig afzetten der eitjes.

Zeker, met 3 draden gaat het ook. Er zijn echter gevallen dat 3 dr. te weinig is, omdat bij 3 dr. de welving zóó groot kan worden, dat de cellen niet op hun volle lengte kunnen worden uitgebouwd. Wordt een tamelijk groote zwerm op kunstraten gegooid, zoodat deze over hun geheele oppervlak in temp. stijgen, daarbij verzwaard worden met een gewicht aan bijen, dan kunnen de kunstraten bijzonder sterk uitzetten.

Zooals bekend, moeten althans in 't broednest de kunstraten ± 35 m.M. van elkaar verwijderd zijn en indien de kunstraat niet zuiver recht blijft, is dit niet meer het geval.
Is men met 3 draden tevreden, accoord. Iedereen stelt niet dezelfde eischen aan een uitgebouwd raam. Een feit is, dat bij 4 draden de kunstraat gedwongen wordt beter in 't raam te blijven, dan bij 3 draden.

Waarom ik de kwestie niet heb aangeroerd welke de heer Sutherland bedoelt, n.l. het preferent zijn van gewalste of geperste kunstraat ten opzichte van de bijen? Dit is een gevaarlijk punt.
Er is n.l. gewalste kunstraat waarop de celringen net zoo scherp zijn als op geperste. Het is ook gauwer gezegd dan bewezen, dat bij 't walsen steeds en overal een zeepoplossing en bij 't persen idem niets anders dan een honingoplossing als losmiddel wordt gebruikt. Deze gevallen komen wel voor, doch om dit te generaliseeren, lijkt mij wel wat gewaagd.

Verder had ik ook eenige vrees dat het art. te uitgebreid en daardoor misschien vervelend zou worden. Zoo heb ik de aluminium kunstraat ook niet besproken omdat deze practisch niet voorkomt. Met deze kunstraat kan ook prachtig aangetoond worden, dat de bijen het was verplaatsen. Deze kunstraten kunnen plaatselijk zoo zuiver door de bijen van het was worden ontdaan, alsof de alumium-platen gepoetst lijken.

Beide heeren zijn hiermede beantwoord. Ik dank hen voor de opmerkingen. Een bewijs dat het onderwerp de belangstelling heeft.

G. MEIJER, Babberich.