BRIEVEN UIT DEN HONIGH-HOF.

II

Vorige lente had ik gelezen van het rhododendrongevaar, en met angst gezien, hoe een groot veld beplant werd met rhododendrons, bestemd voor de oprijlaan onzer inrichting, en hoe mijn buurman achter in zijn tuin een geheele helling er van voorzag. Maar lente en zomer gingen voorbij, en geen bijtje is er aan ten offer gevallen. Misschien is hier in dien tijd andere en betere dracht, misschien is het rhododendrongevaar plaatselijk verschillend, of bestaat het in het geheel niet.

Maar wel heb ik aan dat rhododendronveld andere herinneringen: ik ben daar eens met een koningin samen uit wandelen gegaan. Mijn Krainers zwermden en waar verreweg de meeste zwermen blijven zweven boven de gezonken tuinen en zich tenslotte nestelen in het struikgewas van de achterhelling of aan een vruchtboompje bij een der buren, — deze zwerm kwam maar niet tot rust. Het was een warme, heldere dag, en ik nam de gewone middelen te baat: de zwermspuit, om regen na te bootsen, een stuk zink, om als de donder te rommelen, een spiegeltje, om het weerlicht te doen flitsen: middelen, die nogal eens snel kunnen helpen. Maar hooger en hooger dansten ze boven het opgespoten land achter de tuinen, tot ze bleven spelen boven en rondom de hooge platanen van de oprijlaan. Hulpeloos stond ik er naar te kijken. Soms dacht ik: ze gaan daar zitten, dan weer: neen, in die boom. Na een half uur zwierden ze nog altijd vroolijk door de lucht, nu boven het veld aan de andere zijde van de laan. Eindelijk kwamen ze lager, boven de rhododendron-aanplant. En daarop streken ze neer, niet in één groepje, maar overal, hier en daar, bij groepjes en kluitjes, alsof ze neergeregend waren.

Voor Krainers behoeft men zich niet te wapenen. Sluier en handschoenen kunnen er bij gemist, en midden tusschen de als met een suikerstrooier neergeschudde bijen liep ik dan ook nieuwsgierig rond. En ineens, vlakbij, op een rhododendron-blad: de koningin en vier, vijf bijen. Het was een voorzwerm met maar één koningin, een dikke, bronskleurige dame. Me niet bedacht, maar haar behoedzaam beetgepakt. Een zestal bijen klom meteen op mijn hand om haar niet zonder kamermeisjes te laten. En ik op een draf naar huis, een moerhuisje uit de werkplaats gehaald, de moer er in gedaan, het moerhuisje in de korf vastgestoken en met de korf terug naar de rhododendrons. Binnen een half uur trok de zwerm naar binnen, zonder zich bewust te zijn geweest, dat hare koninklijke hoogheid met mij een wandelingetje was gaan maken. Maar waarom ook niet: de bijen zelf hadden zich immers ook heel onorthodox gedragen! Welke zwerm, die zichzelf respecteert, gaat nu zitten als krenten in Paaschbrooddeeg?

Zwermen scheppen is niet altijd prettig, er zijn bijen en bijen. Natuurlijk is Italiaansch bloed het heetst: Italië is het land waar men dolk en stiletto gaarne hanteert.
Nu behoor ik tot degenen, die tengevolge van hun bloedreactie, de alcaliciteit van hun serum, op bijengif heftig reageeren. In den beginne beteekende een steek: zwelling van vinger en arm, roode streep langs de lymphwegen, en lichte temperatuursverhooging. Later werd dit veel minder, maar in den zwermtijd deden zich andere symptomen voor: hartkloppingen, snelle pols, extra hartcontracties, kortom: verschijnselen, die wezen op beschadiging van de hartspiergeleiding, en die weken rust vorderden om bevrijd van te geraken. Nu moet ik toegeven, dat ik tengevolge van een infectie vorigen winter, en door een dosis adrenaline bij een kiesextractie al enkele bezwaren van den kant van het vaatstelsel had gehad. De regel wordt daarmee alweer bevestigd, dat het bijengif de neiging heeft, aan te grijpen op plaatsen met verminderden weerstand. Wie dus niet geheel gezond is, vermijde tijdelijk bijensteken zooveel mogelijk. Als regel, behalve bij de Krainers, droeg ik sluier en polsmanchetten, alleen bij uitzondering en bij lastige karweitjes, handschoenen. Dit laatste jaar ben ik toch zéér weinig gestoken.

Nu we het toch over enkele schaduwzijden hebben: van rooverij had ik dit jaar gelukkig geen last. De leeggeslingerde ramen zette ik in de honingzolders opnieuw boven de volken om schoon te likken, enkele broedramen hing ik boven tusschen de takken in mijn kastanjeboom, waardoor de bijen, dit extratje evenals alle nectar, in het groen vindend, niet op roofgedachten werden gebracht. Een uur was meest voldoende om de raat schoon en droog te hebben.

Om tijdens het voederen rooverij door wespen en bijen tegen te gaan — vooral door de ventilatiegaten weten ze handig te kruipen —, kocht ik een stapel ronde blikjes zonder deksel, van een 19 c.M. middellijn en ongeveer 15 c.M. hoog. Deze zette ik over de Perfect-voeders heen, zoodat ze geheel afgesloten waren. In de dekkleedjes heb ik ronde kleppen gesneden, waardoor die er omheen kunnen vallen. Dergelijke blikken bussen kunnen ook in den winter als kandijvoeders dienst doen, mits men ze halverwege met stijf aangedrukt papier vult, want anders zijn ze zoo diep, dat het heele wintervolk er in verdwijnt!

In ons land is de keus in voedertoestellen vrij beperkt. Naast de eenvoudige honingpot met doorpriemd deksel doet vooral de Perfectvoeder opgeld, daarnaast wordt ook de Zeppelinballon veel gebruikt. Voor langzame voeding voldoen deze toestellen goed, er zijn echter gevallen, waarin het volk in nood verkeert en zelfs de Perfect te langzaam is, vooral ook omdat men er nogal naloop aan heeft en dit soms slecht met andere werkzaamheden overeen is te brengen.

Wij gebruiken dan het snelvoedertoestel, dat Joustra tegenover blz. 352 in zijn boek afbeeldt, bestaande uit een houten kistje met drie afdeelingen, waarvan er twee communiceeren en de derde een opening van onderen heeft om de bijen toe te laten. Een glasplaat dekt het kistje van boven af. Dit voedertoestel geeft in één etmaal anderhalve liter, dus ruim voldoende, het vraagt echter nogal wat van de timmermanskunst van den imker, vooral omdat het niet lekken mag.
Tenslotte zijn er voederraampjes in den handel, die evenwel niet voor dun vloeibare stroop geschikt zijn, wel voor honingsuikerdeeg. Ze hebben het nadeel, dat men er raampjes voor moet uitnemen, dat de bijen nogal klimmen moeten en dat men de samenhang van het nest verbreekt. De beste toestellen zijn die, waarbij men van boven voedert.
In Engeland gebruikt men ronde tinnen of aluminium voederbussen, waarin zich in het midden ten bijendoorlaat bevindt. De bijen komen door het centrale gat binnen, vinden hun voedsel in een ronde of vierkante ruimte, die communiceert met de buitenruimte. Een glazen dekseltje sluit het bijengedeelte af, een metalen deksel past op het geheel. Het principe is geheel hetzelfde als het doosje, dat Joustra beschrijft, het is alleen geheel van metaal en in Engeland in den handel, wordt daar veel gebruikt. (1 en 2.)

Daarnaast paste men veel den grooten snelvoerbak toe. Dit is een langwerpige bak met twee afdeelingen, in de grootste afdeeling drijft een vlot. De constructie is geheel zooals het Joustra kistje, alleen is de bijentoelaat wat smaller en loopt deze over de geheele breedte van de doos, terwijl de bak, die een paar zijvoeten heeft, precies een broedkamer bedekt. Zij kan tien liter tegelijk bevatten. (3.)



In den loop van 1933 verscheen in The British Bee Journal een artikel over een nieuwe uitvinding, gedaan door Br. Adam, monnik-imker in de Buckfast Abdij en een zeer bekende figuur in de Engelsche imkerswereld. Inderdaad betrof het iets nieuws dat groote mogelijkheden geeft: een voedertoestel, waarmee men snel en langzaam kan voeren, dat de geheele broedkamer afdekt, den geheelen winter blijft liggen en dat tevens dienst kan doen als warme bedekking.(4 ) Br. Adam ging uit van de boven beschreven ronde voederbus. Hij maakte echter een vierkante ondiepe bak, even lang en breed als de broedkamer, waarvan de bodem iets hooger ligt dan de onderkant der randen. In het midden is een vierkant doosje met glazen deksel, dat boven de bijentoelaat staat, en dat men op eenvoudige wijze op snel of langzaam kan verstellen. Het geheel wordt afgesloten met een metalen deksel. Is de voedering afgebroken, dan wordt de bak op zijn plaats gelaten en met houtwol gevuld, en men heeft een goede winterbedekking. Men kan de bak eerst schoon laten maken, door de bijen in de buitenruimte toe te laten. Bij deze voederbak kan men zelfs in de koelere dagen voeren met koude suikerstroop, daar de bak, welke gemakkelijk met kleedjes is af te dekken, de temperatuur van den bijentros aanneemt. (De prijs is ongeveer ƒ 2,75, de leverancier is Robert Lee, George Street, Uxbridge, Middlesex. Engeland.)

Ook de groote snelvoederbak (3) onderging een wijziging door de uitvinding van imker Watson. Hij maakte een langwerpige bak, met vlotter, door een glasplaat bedekt, en met een vulbak, dus ongeveer zooals de vroegere voeder. Maar hij bracht de bijenstraat terzijde aan, en voorzag die van een metalen schuif, waardoor men die vernauwen kan tot op één-bij-ruimte.
Deze voederbak heeft ook aan de onderzijde eenige ruimte, zoodat ze de bijen gelegenheid geeft boven over de raten te loopen en blijft in den winter op de broedkamer staan. Door zijvakken, met houtwol te vullen, komt ze op de volle breedte van de broedkamer.

Een volgend maal iets meer over Br. Adam en de groote imkerij van het Buckfastklooster.

Met imkersgroet,
J.W. Schotman.