Brieven uit den Honigh-hof

III


Het doel van onderzetmethode en omhangmethode is, het broednest te vergrooten en de bijen tevens bezig te houden met bouwen en 't opvoeden der larven, om te bereiken dat het groote volken worden, die het zwermen uitstellen tot na de hoofddracht, of in het geheel niet zwermen. Men forceert daarmee de ontwikkeling van het volk in de lente, mede door aanzettende voeding, het geregeld geven van kleine hoeveelheden suiker- of honingwater.

Een andere methode, die ook wel wordt toegepast, is het zgn. verruimen van het broednest, d.w.z. het hangen van middenraten meer naar buiten toe en van buitenraten meer naar binnen. Dit omhangen brengt dus ramen met groote broedplakkaten naar de zijkanten en de verwachting is, dat de ramen met kleinere plakkaten, die nu in het midden zijn gekomen, door de moer snel eveneens worden volgelegd met eitjes.
Dit schijnt een niet ongevaarlijke methode. Tenminste wil Webster, in zijn Book of Beekeeping, daarvan in het geheel niet weten. Hij zegt: "dat is de slechtste raad, die men iemand kan geven. Het broednest van een bijenvolk is ongeveer een bol, welke vorm altijd wordt gehandhaafd, zoodat dergelijk omhangen de regelmaat verbreekt. De koningin zal dus trachten, de bolvorm te herstellen, door in het midden nu veel en veel grootere cirkels te maken; de bijen van het volk worden over een veel te groot oppervlak verdeeld en veel broed zal daardoor afkoelen, veel meer dan met het "verruimen" gewonnen wordt. Zelfs een expert kan de temperatuur in bepaalde tijden van het jaar niet van te voren voorspellen, daalt deze plotseling, dan trekt de tros zich samen en laat nu nog meer broed onbedekt. De afgestorven en spoedig rottende larven en nymphen zijn een bron van ziekte, bovendien is het verwijderen van het gestorven broed extra en nutteloos werk voor de bijen, die hun tijd waarlijk beter kunnen gebruiken. Ik zou," zoo besluit hij, "deze manipulatie voorgoed uit alle boeken over bijenteelt gebannen willen zien".

Iets anders is natuurlijk het aan de zijkanten geven van ramen kunstraat, zoodra de bouwdrift is ontwaakt, en het bij gunstig weer later meer naar het midden hangen van uitgebouwde ramen.
De waarschuwing van Webster stelt echter in het licht, dat men ook dit met voorzichtigheid en met mate dient te doen.
Ook bij de onderzetmethode en de omhangmethode dreigt dit gevaar. Beter lijken daarom grootere broedramen en ruimte voor méér broedramen.

Voldoet de Buckfast Abbey kast aan dezen eisch, ook de Gerstung Beute of Thüringer kast volgt hierin de wetten der natuur. Ze zijn echter weer te groot voor streken met schrale dracht. Dan past beter de kast van Tickner Edwardes, de schrijver van het prachtige The Lore of the Honeybee, door Mevr. Martha van Vloten voor de W.B. vertaald als Het verhaal van de Honingbij. Tickner Edwardes is van Hollandsche afkomst, zijn naam Tickner is een verbastering van het woord teekenaar, het beroep van zijn vader. Deze kast bergt standaard (Simplex) ramen, maar in warmbouw, en geeft gelegenheid tot uitbreiding naar achter.
Wegens plaatsgebrek kan ik van deze kast geen beschrijving geven. Men vindt haar beschreven in Tickner Edwardes, Beekeeping for All, wat uit de bibliotheek onzer Ver. te leenen is. Aan adspirant-bouwers wil ik gaarne een werkschets ter inzage zenden. Hierbij van deze kast een teekening.




De achterdeur klapt neer, zoodra men de opzetrand achter even oplicht, en de haakjes, waarmee ze vaststaat, losmaakt. Zwermen laat men achter inloopen.

Nu nog iets over de dakbedekking. Ik zelf houd van een aan alle zijden wat overhellend en zwaar dak, daar mijn kasten open zijn opgesteld en ik er niet mee reis. Ik gebruik dus bij voorkeur gegalvaniseerd zink, met alumium-verf bestreken, of gewoon zink, dat wat gemakkelijker bewerkbaar is, — men denke er aan, dat de randen daarvan met behulp van een stuk hout en een zware hamer worden omgeslagen, en dat alleen in het omgebogen gedeelte, dus nooit bovenop, spijkers mogen worden geslagen.
Verder is eterniet prettig. Hiervan moet men twee platen gebruiken, de nokvoeg wordt voorzien van een nokbalk, waarover een reep zink wordt gespijkerd (spijkers aan de verticale uiteinden!) De schroeven, waarmee de platen zijn vastgezet, moeten ingevet worden, en met stopverf en verf bedekt, en moeten buiten het kastinterieur vallen.
Op eenvoudig geverfde houten daken kan men niet vertrouwen. Barsten in hout en verf, de knagende tand van weer en tijd, er is, zelfs bij de beste constructie, altijd lekkage. Ik merkte bij een winterbezoek aan Mellona op, dat alle W.B.C.-kasten van zeildoek dekken waren voorzien; ook de heer de Meza vertrouwt dus de houten daken niet!

In Engeland roemt men als de beste dakbedekking die, waarbij men aldus te werk gaat: men maakt een houten dak en oliet dit goed met lijnolie. Daarop bedekt men het met zeildoek of calico, dat aan de randen aan de onderkant wordt vastgespijkerd, en ook flink in de olie wordt gezet. Vervolgens krijgt dit dak een laag grondverf, eventueel nog wat plamuur, daarna een laag gewone verf en een laag lakverf. Men neemt bij voorkeur lichte kleuren, dit beschermt het beste tegen de zon en gaat de warmtestraling tegen. Daarentegen wordt gewaarschuwd tegen het teeren of asfalteeren van de daken. De donkere kleur slurpt de warmte op en is dus geen beschutting, terwijl in de hitte de teer of de asfalt zacht wordt, afdruipt, of de bijen er aan vastkleven.
Als binnenlaag van een dak heb ik ook nogal eens asbest gebruikt, dit is in de heete zomerdagen een voortreffelijk beschuttingsmiddel. Verschillende daken bestaan uit: houtlaag, asbestlaag, daarover dunne zinklaag of bliklaag, viermaal geverfd.
Wie aandacht aan het dak besteedt, en daar moeite en desnoods wat extra kosten voor over heeft, bewijst zijn bijen een belangrijken dienst. En dan nog iets: om het inregenen door de ventilatiegaten tegen te gaan, bore men deze schuins: van boven-binnen naar beneden-buiten, en zette ze zoo hoog mogelijk onder het uitstekende dak.

Elke beginner zal ook wel eens moeite hebben met de vraag, hoe men een sectiebak moet plaatsen. De raten van een sectiebak komen dwars op de raten van de daaronder liggende bak. Staan dus de broedraten in koudbouw, dan komen de secties in warmbouw. Tusschen broedkamer en sectiebak behoeft geen moerrooster gelegd te worden. Als regel legt de moer niet in secties, Verder mogen secties geen kunstraat hebben, behalve een strookje voorbouw, boven én beneden!
De beste sectiebak is die, waarbij aan twee zijden een met veeren of wiggen geklemde losse wand is. Voor de heide verdient de sectiebak de voorkeur boven de halfraams honingzolder.

Verder heeft men veel gemak van een ratenwagentje. Dit bestaat uit een lange houten bak met twee kleppen, en voorzien van een bijenuitlaat, geplaatst op een as met twee sportkarwielen en van handvat en steunhouten voorzien. Men doet goed, rondom de smalle sportkarwielen een zinken of plaatijzeren rand te soldeeren, want met het zware gewicht van gevulde raten belast, zinken de wielen gemakkelijk in den weeken grond weg.

Onmisbaar is ook een gereedschapkistje. Ik heb dit zoo gemaakt, dat de kleinere gereedschappen in ondiepe bakjes aan de kanten liggen, en handschoenen, sluier, berooker en carbollapflesschen in het diepere middenvak. Het is stevig en groot genoeg, om er desgewenscht een broedbak op te kunnen zetten. Het bevat: een hefboompje voor het uitlichten van ramen, een krabber, een imkermes, een pincet, een moervangapparaat, een zestal moerhuisjes, een stukje bijengaas, drie carbollappen in flesch, een wijdmonds stopfleschje met Apiol, een kleine verstuifspuit, een paar handschoenen, een paar polsmouwtjes, een bijenveger, een berooker, een doosje lucifers, een paar briketten, een stukje ijzerdraad, wat afstandsblikjes, wat raatkrammetjes, een klemtangetje, wat oogpennetjes en een stel korfkrammen. Aan het kistje hangt opzij een metalen ratenbak, die bij het werk terzijde aan de geopende kast kan worden gehangen (schaduwzijde in den zomer, zonzijde op koele dagen).
Bovenop het kistje ligt een éénpootskrukje om op te zitten. Het geheel is gemakkelijk draagbaar. Gebruik van een dergelijk kistje voorkomt verdriet: niets is ellendiger, dan een stuk gereedschap te moeten gaan halen, als men een kast heeft geopend.

De imker, die op zijn uiterlijk prijs stelt, heeft in de buurt ook een spiegeltje hangen, en niet uit coquetterie; zonder dit voorwerp is het soms ondoenlijk, snel een angel te verwijderen, die ergens op het gelaat zit. Men kan er onooglijke zwelling mee voorkomen.

Voor het zwermen zet ik het benoodigde afzonderlijk klaar: een zwermkieps, een bijenkap, een paar handschoenen, de veger, een stukje carton en een emmer water met zwermspuit. In den zwermtijd gedrage zich de imker als de brandweerman: gereed om op het eerste alarm uit te rukken en water te geven.

Tenslotte: men richte zijn huisgenooten behoorlijk af. Een kous wordt even goed gebreid in een kamer, die op den bijentuin uitziet, als in een ander vertrek, en wat medewerking en oplettendheid van echtgenoote en huishulp bespaart enorm veel werk, en dikwijls het onnoodig nazien van verscheidene kasten. De nieuwbakken imker stelle zich ook nimmer er mee tevreden, moercellen te zoeken op bezette ramen, maar neme de moeite, raam na raam af te vegen of af te schudden, al is dat een minder prettig werkje, want anders ziet hij zonder mankeeren moercellen over het hoofd en is zijn arbeid volkomen nutteloos.

Het is een goed ding, de vier hoeken van de carbollap van touwtjes met looden balletjes te voorzien, het voorkomt afwaaien en vergemakkelijkt het hanteeren. Nog beter is, twee carbollappen te gebruiken, elk op een rond stokje gerold, en tusschen beide alleen ruimte voor één uit te halen raat open te laten. Men rolt ze dan gemakkelijk naar links en rechts. Ze worden dan in lange smalle bussen bewaard.

Voor ik eindig, moet ik de velen, die mij in brieven hun instemming betuigden met mijn maandelijks praatje, en mijn, voor een man op middelbaren leeftijd met zooveel grijze haren bijna al te onstuimige pogingen, aan het knusse bijennest der vaderlandsche imkerij een stootje te geven, waarvan het flink kan opbruisen, mijn hartelijken dank betuigen. Wakker schudden, krachten in gang brengen, uit zelfgenoegzaamheid en onverstandige en ijdele tevredenheid halen, dat is wat ik wil. De Pelikaan bracht Nederland in beroering, daar, in de vliegerij, kunnen wij ons met het buitenland meten. Zouden wij imkers dan achter blijven? Neen, niet waar? We zijn echter nog ten achter!

J. W. Schotman.