EXCURSIE.

(6 Mei naar den Beemster.)


Betooverend woord! Synoniem met iets heel prettigs en gewichtigs. En, zooals het met veel dingen gaat, niet altijd het geziene, het resultaat vermag aan onze verwachtingen te beantwoorden. Is dit wellicht omdat wij onze verwachtingen te hoog spannen of wel dat wij, menschenkinderen, hebben verleerd in het kleine een afspiegeling van het groote te zien? Och ja, 't is waar, in deze eeuw van monster-vliegtuigen is een kleine gevleugelde honingdraagster niet meer in staat onze aandacht te boeien.
Men voere den stedeling door het groene landschap, langs kronkelvaarten en loofuitspruitende jonge boomen, door bloeiende bongerds waar bloesems zonder tal, te geuren hangen als evenzoovele beloften, hij zal U op Uw enthousiaste vraag, "Nou,? en?" antwoorden, "M'n waarde, dit gebeuren hetwelk gij wel een openbaring gelieft te noemen, zie ik nu al ruim 45 jaar ('s mans leeftijd) elke lente opnieuw zich voltrekken, niets nieuws!"
Maar of 't begrepen is door die 45-jarige?

Zoo kwamen wij dan Zondag 6 Mei, in een 20-eeuwsch voertuig, gesuisd langs akkers beplekt met het geel der paardebloemen. Vette grond aan de eene, magere grond aan de andere zijde van het kanaal waarop de zon lange slierten van schitterrimpelingen tooverde. Langs eeuwenoude wegen den Beemster in.
Oude wegen in kinderkleedij.
Hartelijke ontvangst van den bijenboer.
Eigenlijk gezegd, "nieuws" hebben wij, cursisten niet opgepikt. Maar wat onze leider ons reeds verteld had en wij in de boeken reeds hadden gelezen n.l. hoe een koningin er uitzag, dit werd in de schaduw gesteld door het "zien". Want is aanschouwen niet onnoemelijk veel meer dan vernemen?

De wasmot, een der vijanden van onze bijen, wij hebben dit beest, zich ontdekt wetende, schuw zich voort zien bewegen, zooals misdadigers doen, langs de raat zwaar van gepuurde honing uit de overvolle Beemster. En een gevoel van instinctieve afkeer over dit ongure bedrijf, van deze parasiet op het nijver bestaan onzer bijen konden wij niet onderdrukken.
Hadden wij cursisten reeds uitvoerig gehoord en tabellarisch vastgelegd, hoe lang een bij eitje bleef, daarna larve wordt om dan als nimf stil den dag te verbeiden waarop zij de zon, het licht zal mogen zien, het feit, het aanschouwen op dien ochtend hoe een jong bijtje uit de kluisters der donkere geboortecel zich wringend het volle licht-leven tegemoet, om te arbeiden daarbuiten zonder hoop op loon en te vergaan tenslotte, ja dat vervulde ons met eerbied en ontroering.
De ontroering was ons niet van 't aangezicht te lezen, want wij waren gesluierd. Wij herkenden elkaar niet, waren als de bijen, naamlooze geworden, behoorende tot één volk.
En onze leider, de heer Joustra, als altijd zoo eenvoudig weg, begrijpelijk alles vertellende als een bijenvader z'n kinderen rondleidende in een tuin vol vreemde exotische bloemen, leerende te analyseeren de geurenmengeling, liet ons zien wat ons tot heden toe theorie was gebleven.

Neen, wij zullen dezen dag niet licht vergeten.
Als wij op een zeker oogenblik op zijn verzoek even opzij gingen om de zwaarbeladen thuiskomende bijen gelegenheid te geven de vliegplank te benaderen, was het een gezoem en een vreugdegezang der werksters, dat de kleintjes onder ons er angstig van werden.
Een kleine jongen naast mij zei "Nu zijn zij blij weer thuis te zijn".
Ik geloof, dat nimmer een bijtje eenig kwaad te duchten zal hebben van dezen kleinen imker. — Wij danken den Heer Joustra voor den lichten dag.

Cursist van Amsterdam.