INLEIDING
gehouden door den Heer R. ter Brugge te Heiloo
op den Imkersdag te Amsterdam.


Geachte Dames en Heeren,
Zooals U aangekondigd is, zal ik met U behandelen het onderwerp:
“De meest economische wijze van imkeren".
Wie dit onderwerp voor een dag als deze heeft uitgedacht, komt ongetwijfeld een woord van lof toe, want ik kan mij moeielijk voorstellen dat er één rechtgeaard imker is, die zich niet voor dit onderwerp zou interesseeren.

Niet alleen past het voor den tegenwoordigen tijd zoo uitnemend; te pas en te onpas worden we getracteerd op den slechten economischen toestand, den moeielijken tijd waarin wij leven, de crisis, de bezuiniging enz., doch vooral zal het de eigenlijke imkers interesseeren omdat zij vermoedelijk verwachten, dat ik een bepaalde methode van imkeren, als de beste althans als de meest economische zal aanprijzen. En dan zal het daarbij voornamelijk gaan om de vraag of de eigen methode, die zich bij iemand in den loop der jaren als de meest doeltreffende heeft leeren kennen, nu bekroond zal worden.

Geachte dames en heeren. Voor zoover gij in imker zijt, zult U met mij van meening zijn, dat één keuze een dwaasheid zou zijn. leder uwer, zelfs de aller-bekwaamste imker, zal zich wel eens achter het oor gekrabt hebben wanneer)een tienmaal geslaagde wijze van behandelen, de lle keer op een fiasco uitliep.


Inderdaad dames en heeren, een verklaring vinden voor iets wat gebeurd is, is heel wat gemakkelijker dan tevoren een succes te garandeeren. En in de bijenteelt moeten we daar wel heel voorzichtig mee zijn.
Wanneer wij zoover in de imkerij gevorderd zijn, dat we de gedragingen onzer bijen in 8 van de 10 gevallen kunnen verklaren, dan zijn we al heele meesters in het vak. Doch waar schuilt dan de oorzaak, dat aanprijzing van één methode dwaasheid is.
Ik hoop U dat duidelijk te maken.
In de eerste plaats hebben we de bijen zelf, dan de bijenwoning en dan de imker.

Nu zijn er verschillende soorten bijen, er zijn een groot aantal verschillende soorten bijenwoningen, doch het aantal verschillende soorten imkers is nog veel grooter. Denkt maar eens aan het beeld onzer jaarvergaderingen, waar alle afgevaardigden eerlijk er op uit zijn, de bijenteelt zoo goed mogelijk te dienen. Daar is een groot percentage aanwezig, dat gaarne het oor leent aan alles wat met de behandeling der bijtjes in verband staat en dat zichtbaar kriegelig wordt als een ander, doorgaans klein percentage het maar wil hebben over de balansen en cijfers.
Doch er is nog iets veel grilligers en dat is ons klimaat en onze dracht. Dat wordt zoo vaak uit het oog verloren, indien een nieuwe methode of een nieuwe bijenwoning uit Amerika of Spanje ons als het ei van Columbus wordt opgediend. Om een voorbeeld te moemen: de dracht op spurrie. In zandstreken wordt dit gewas veel verbouwd voor veevoer. Gedurende mijn leven heb ik het maar een paar keer aangetroffen, dat de bijen er op wonnen.

Waar de omstandigheden zoo verschillend zijn, stel ik U dan ook voor ons onderwerp wat breeder te nemen, zoodat ieder er wat wils in heeft. Ik zou het dan willen verdeelen in drie gedeelten n.l. a. de economische beteekenis onzer bijenteelt; b. de bedrijfsmethoden; c. de bespreking van de jongst aanbevolen verbeteringen.

Beginnen we dus met de economische beteekenis onzer bijenteelt. Ik vraag excuus dat ik daarbij enkele cijfers moet noemen. Naar mij van gezaghebbende zijde werd medegedeeld, herbergt ons land ruim 100000 bijenvolken, waarvan 25000 in lossen bouw en 75000 in vasten bouw. We zouden op grond van die cijfers kunnen zeggen dat de vaste bouw ongeveer 3 X zooveel beteekent als de losse bouw. Daarbij is onze bijenteelt vrijwel uitsluitend kleinbedrijf. Aangezien de bedrijven, waarbij personeel in dienst is, verzekeringsplichtig is ingevolge de Ongevallenwet 21, informeerde ik bij het Bestuur der Rijksverzekeringsbank, hoeveel bijenteeltbedrijven bij die instelling verzekerd waren, zulks om eenig inzicht te krijgen inde verhoudingen. Als antwoord werd mij bericht, dat aangesloten zijn 2 bedrijven met een gezamelijk jaarloon van f648,-. Het aantal bedrijven van behoorlijken omvang kunnen we dan ook op onze vingers tellen. Bij onze pogingen om de bijenteelt te bevorderen moeten we dan ook wel degelijk hiermede rekening houden. Ónze bijenteelt is een huisvaderbedrijf.

Onze honingproductie wordt geschat op ± l millioen K.G. Terwijl we ook ± l millioen K.G. suiker voeren.
We produceeren dus evenveel honing als we suiker voeren.
Hoe staat het nu echter met den invoer.
Ik geef U daaromtrent de volgende cijfers, ontleend aan de maandschriften van het Centraal Bureau voor de statistiek betreffende den in- en uitvoer.
In 1932 werd ingevoerd aan honing en kunsthoning 3945X1000 K.G. Laten we dus zeggen, dat er 4 X zooveel honing ingevoerd wordt als we zelf produceeren.

Vanaf l Jan. 1934 heeft het Centraal Bureau voor de statistiek echter een nieuwe rubriek geopend, n.l. natuurhoning, dus niet meer honing en kunsthoning. Dit maakt dus het overzicht duidelijker, aangezien we nog steeds zoo vrij zijn kunsthoning niet als honing aan te merken. In het eerste halfjaar werd ingevoerd aan natuurhoning 2090 X 1000 K.G., vertegenwoordigende een waarde van f 354000 . . d.w.z. een waarde van bijna 17 cent per K,G.
Deze natuurhoning kwam uit verschillende landen en wel Duitschland 250 ton; Groot-Brittannië 69 ton; Frankrijk 98 ton; Sovjet Rusland 92 ton; Clili 71 ton; Cuba 1155 ton; Vereen. Staten van N. Amerika 196 ton.
Uit Cuba komt dus meer dan de helft.

Thans moet ik U nog een paar cijfers noemen omtrent den invoer van was.
In 1933 werd ingevoerd 246 X 1000 K.G. aan bijen- en ander insectenwas en over eerste halfjaar 1934, 160 X 1000 K.G. voor een waarde van f106000. Per K.G. dus ruim 66 cents.
Hoe groot onze wasproductie is durf ik niet schatten. We kunnen echter gevoegelijk aannemen, dat het grootste kwantum was geleverd wordt door de Korfteelt.
Iets dergelijks spiegelt zich af in de herkomst van het ingevoerde was. Deze komt niet voornamelijk uit de landen, die het meeste honing invoeren.
In het eerste halfjaar 1934 dan werd ingevoerd uit Duitschland 21X1000 K.G; België-Luxemburg 40X1000 K.G.; Portugal 92X1000 K.G.; Br. Oost Afrika 20 X 1000 K.G.; Portug. Bezitt. in Z. Afrika 18 X 1000 K.G.; Fransche bezitt. 14 X 1000 K.G.

Wat zeggen al deze cijfers ons nu. In de eerste plaats dat we 5X zooveel honing moeten produceeren om in onze eigen behoefte te voorzien. Ook wanneer we er in slagen zouden door betere methoden en beter materiaal onze opbrengst per volk te verhoogen, dan blijft nog de wenschelijkheid aanwezig om ons aantal bijenvolken zeer te vergrooten. We moeten dus zien een legertje jonge imkers te kweeken. Nog afgezien van de noodzakelijkheid van uitbreiding der bijenteelt voor den fruitteelt, zou uitbreiding er van groote beteekenis hebben voor de verhooging van het levenspeil van de werkers in land- en tuinbouw, die het heusch zoo breed niet hebben, en voor wie het houden van een klein aantal bijenvolken als't ware is aangewezen. De vraag dringt zich op den voorgrond of op de land-en tuinbouwcursussen niet wat meer moeite gedaan moet worden om de jongelui omtrent de bijenteelt in te lichten. Wanneer daar één avondje gewijd zou worden aan de bijenteelt door een enthousiast imker dan zou dat heel wat waard zijn.

Komen we dan nu tot punt b. De bedrijfsmethoden.
Ik ben zoo gelukkig geweest te kunnen beschikken over verschillende publicaties van Prof. Armbruster in het „Archir für Bienenkunde" over 1933, waarin hij bijeengegaard heeft typische methoden van bijenteelt in verschillende landen. Hij beschrijft er goed geteld 25. Ik kan ze natuurlijk niet alle beschijven. Het begint met een bedrijfswijze van imkers in de Gatinais, een landstreek tusschen Orleans en Parijs waar de rijkste dracht van Europa zou worden aangetroffen. Deze imkers houden geen wintervolken, doch zij betrekken ze uit omliggende streken, waar ze op dezen handel zijn ingericht. Als bijenwoningen worden gebruikt manden met een handvat op den kop en besmeerd met koemest. Voor afdekking dient een los stroodak. Tegen de dracht wordt de mand op zijn kop gezet en komt er bij wijze van honingkamer een leege mand bovenop. Broed en bijen worden bij deze methode opgeofferd aan de honingproducten.

Als laatste methode beschrijft hij een bedrijfswijze in Macedonië, waar wellicht een van de oudste vormen van bijenteelt wordt aangetroffen, namelijk die in gaten in den rotsbodem.
Ik releveer het vorenstaande alleen om aan te geven, hoe uitgebreid het terrein is. Het aantal mogelijkheden is schier onbeperkt. Van de overige 23 bedrijfswijzen haal ik er echter één uit, omdat deze zooveel overeenkomst vertoont met onze korfteelt. Dat is dan de teelt der Luneburger imkers. In de eerste plaats zij daarvan vermeld, dat in 1833 een schitterende rechtvaardiging van de Luneburger bedrijfsmethoden verscheen van de hand van Ramdohr, onder den titel „De doeltreffendste en eenvoudigste wijze van Bijenteelt". Heden, 100 jaar later is dit onderwerp nog actueel. In 't kort komt deze methode neer op 't volgende :

De overwinterde volken worden door drijfvoedering of door te gaan reizen zoo sterk aangezet, dat zij vroeg en zooveel mogelijk gelijktijdig gaan zwermen.
De jonge zwermen worden goed verzorgd en hun bouw gecontroleerd. Het gevolg was het optreden van een tweede zwermperiode als normaal. Na de heidedracht werden de opzetters, de wintervolken gekozen uit de nazwermen met een jonge koningin en voldoende gewicht. Ze gingen dus met krachtige volken den winter in.

De oude bouw en de oude koninginnen werden opgeruimd. Met onze kastimkerij hapert het daar wel eens aan.
Overigens wisten die Luneburger imkers van het vak een heeleboel.
Ze wisten door speciale voedering de broedaanzet te verhoogen, hoe ze de zwermen er af moesten krijgen, en hoe van den bouwijver van de zwermen het best partij te trekken is.


Ja, wat wisten die Luneburger imkers eigenlijk niet ?
Maar nu iets zeer belangrijks.
Onze bekwame korfimkers weten dat ook.
Al de dingen die ik U hierboven noemde zijn te leeren, maar wat niet zoo gemakkelijk te leeren is, dat is de kijk op het volk in zijn geheel, het kiezen van het juiste tijdstip om in te grijpen. Dat is uit boeken niet te leeren. Doch nog veel voornamer is mijns inziens zooveel kijk te krijgen op het bijenleven, dat we aanvoelen wanneer we niet moeten ingrijpen.
Dit geldt steeds, ook bij de drie verschillende bedrijfsmethoden welke afzonderlijke vermelding verdienen, namelijk die welke gericht zijn om het winnen van vóór-jaarshoning, zomerhoning en najaarshoning.

Voor de vóórjaarsdracht moeten alle bemoeiingen gericht zijn op het kweeken van veel jonge bijen vanaf l Augustus van het vorige jaar. Voor de zomerdracht moeten alle bemoeiingen gericht zijn op het voorkomen van de zwermneiging, waartoe de verschillende manieren van ruimte geven dienst moeten doen en ten slotte moeten we voor de najaarsdracht toepassen, ik zou haast zeggen, de methoden der korfteelt, al zag ik daarbij gaarne alle korven vervangen door een even goedkoope en goede vierkante bijenwoning.

Voor de streken die het moeten hebben van de najaarsdracht, ken ik geen zoo economische wijze van imkeren als de korfteelt. Men zal mij toevoegen maar dat economische slaat ook op de opbrengst Accoord. Mijns inziens is het dan weer de vraag wie het meeste honing zal oogsten wanneer ik twee bekwame imkers naast elkaar stel in het vroege voorjaar. Eén met een goed volk in een kast en één met een goed volk in een korf. Het resultaat staat geenszins tevoren vast.
Ervaring zegt hier wel wat. In dit verband releveer ik een gesprek dat ik onlangs had met een van onze bekwaamste imkers, zoowel met korven als kasten. Op mijn vraag wat hij eerder zou opruimen, de kasten of de korven, antwoordde hij: “Natuurlijk de kasten”.
Met de korf heb je het een week of drie druk, maar dan ben je er af.

Welke losse-bouw-methode we voor de voorjaarsdracht en zomerdracht zullen moeten kiezen, n.l. alleen het opzetten van een honingkamer, de omhangmethode, de separator-methode of een combinatie hiervan is niet te bepalen zonder inzicht te hebben in de kracht van betreffende volk, den aard der dracht en den tijd van het jaar.
Ten slotte komen we aan punt c. De bespreking van de jongst aanbevolen verbeteringen.
Ik stel U voor achtereenvolgens te behandelen. Ie. De bevestiging van kunstraat in raampjes zonder zaagspleet. 2e. het gebruik van kunstraat met grootere cellen. 3e. de invoering van Amerikaansche, Krainer, en Italiaansche koninginnen 4. De invoering van Jumbo kasten.

Allereerst dus de bevestiging van kunstraat in raampjes zonder zaagsnede. De bedoeling hiervan was voornamelijk het weren van de wasmotlarve en het verkrijgen van een sterkere bovenlat. De bevestiging van de kunstraat in de zaagsneden en het spannen van 2 draadjes tusschen de zijlatten heeft jarenlang uitstekend voldaan en doet dit nog.
Mij is de nieuwe methode geen verbetering. Vooral wanneer men de kunstraat niet aan de bovenlat vast giet, bestaat er groot gevaar voor verzakken.

Dat vastgieten gaat overigens met eigenaardige moeilijkheden gepaard. Wil men de bovenlat persé wat sterken, dan is er geen enkel bezwaar tegen dat er een millimetertje bij komt, doch de behoefte daaraan is mij nimmer gebleken. En wat de wasmotlarve betreft, indien men zorgt het kleedje niet op de raten te drukken. doch alleen aan te drukken op de randen der bakken, dan zorgen de bijen zelf wel dat ze boven kunnen passeeren, zoodat de larve geen gelegenheid krijgt zich daar te nestelen.

Punt 2. Het gebruik van kunstraat met grootere cellen.
Ik hoor daar verschillende stemmen over ten voor- en ten nadeele. Als mijn meening zou ik willen uitspreken, dat het aanbeveling verdient met de proeven door te gaan, en zou 'k althans voor de honingkamer deze zaak durven aanbevelen. In hoeverre de bijen, geboren in de grootere cellen langere tongetjes hebben en meer verzamelen mede tengevolge van krachtiger lichaamsbouw, wacht ik met belangstelling resultaten af.

Punt 3. De invoer van Amerikaansche, Krainer en Italiaansche Koninginnen.
Er is tegenwoordig een oplevende belangstelling voor koninginnen uit andere landen.
Ik vind dat best.
Minder elegant vind ik het echter dat daarbij ons eigen ras afgekraakt wordt.
Ik maak daarbij melding van het volgende feit.

Ongeveer 15 jaar geleden waren in Noord-Holland, trouwens langs de geheele kust de geel-bandjes, de z.g. Itali-aantjes, algemeen verspreid. Tegenwoordig moet ik ze echter zoeken. Zouden onze zwartjes den aanval hebben afgeslagen? Hoe het ook zij, eenige voorzichtigheid met die vreemde koninginnen is m.i. wel gewenscht. Er zullen zeker uitstekende exemplaren onder zijn, doch de groote vraag is, hoe de kruisingen zullen uitvallen, en of latente, erfelijke, slechte eigenschappen niet zullen worden geactiveerd.

Ons ras kan zeker verbeteren, doch voor een verbetering op grooten schaal zijn de buitenlandsche koninginnen te duur en zou ik gaarne alle imkers oproepen om tot verbetering te komen, door maar steeds en steeds weer de minder goede exemplaren uit te wieden. Ook uit de nakomelingen van onze allerbeste koninginnen. Misschien komt dan nog eens de tijd, dat we onze eigen koninginnen, met veel tam-tam aan het buitenland kunnen aanbieden.

En nu punt 4. De invoering van Jumbo-kasten.
In de Telegraaf is daarover een ballontje los gelaten. Steeds wanneer er weer een nieuwe kast wordt gepropageerd — de jumbo is niet nieuw, maar in Amerika een veel gebruikte kast — dan moet ik steeds maar weer denken aan mijn Baard-filisoof. Wie was dat.

Hij wordt beschreven in het October-nummer van 1930 van Uns Immen, het vereenigingsblad van de Mecklenburger Ver. voor bijenteelt. Hoewel bijenteelt en filosofie het best met elkaar kunnen vinden, was de baard-filosoof geen filosoof met een baard, doch een wijsgeerige kapper die aan bijenteelt deed, tengevolge van lectuur van Gerstung over de voedersap-theorie. Op grond van zijn studie had hij heel in 't geheim een nieuwe bijenkast geconstrueerd om de bijen 's winters boven en 's zomers beneden te huisvesten. Het geheim zat nu daarin dat hij zijn ideaal meende bereikt te hebben, door een tweedeelige kast te bouwen, welke hij tegen den winter gewoon kon omkeeren.
Het verhaal eindigt dan met de mededeeling, dat het nimmer tot verbreiding van den kast gekomen is.

Misschien zijn er streken in ons land waar kasten met een zeer groote broed-ruimte gebruikt kunnen worden. In 't algemeen zou ik ze ten sterkste afraden. Mijn ervaringen met speciale daartoe ter mijner beschikking gestelde Root-kasten met jumbo-broedbakken zijn op een fiasco uitgeloopen. Met onze Simplex- of W.B.C, kasten kunnen we heel gemakkelijk een grootere broedruimte bereiden door een broed- en honingkamer te geven.

Wat we wel noodig hebben, dat is een zeer goedkoope en goede vierkante woning, geschikt voor lossen bouw, vervaardigd van hout of stroo, geschikt ook voor de heidedracht. Wie daarmede komt, waarbij de nadruk dan vooral moet liggen op het goedkoope en het gemakkelijk zelf vervaardigen er van, die doet de Nederlandschen bijenteelt een dienst.
De jonge imkers, die zelf hun materiaal bouwen en er mee leeren imkeren, die zullen niet meer op de korfteelt terug grijpen.

Dames en heeren. Ik heb gezegd.
HEILO. Rijksstraatweg, A 124. R. TER BRUGGE.