DE BESPUITINGEN VAN DE VRUCHTBOMEN EN DE BIJEN.
Iedere fruitkweker is er thans wel van overtuigd, dat verschillende fruitsoorten alleen dan goede resultaten geven, als van een goede bestuiving sprake is. Reeds jaren worden hierover proeven genomen en naar goede bestuivers wordt steeds meer gevraagd. Ook weet ieder fruitkweker wel, dat het stuifmeel van de ene soort naar de andere moet worden overgebracht en dat verschillende insecten hierbij een rol spelen. Over de taak, die hierbij de bijen te verrichten hebben, wordt wel verschillend gedacht, maar welk fruitkweker zou er geen prijs op stellen om tijdens de bloeitijd een voldoend aantal flink ontwikkelde volken in zijn aanplant te hebben. Meerdere fruitkwekers zijn dan ook bijenhouders. Zo ook in de Hoeksche Waard, waar meerderen aangesloten zijn bij de afd. “Hoeksche Waard" van de Vereniging tot bevordering der bijenteelt in Nederland. Op de afdelingsverg. wordt dan ook menigmaal van gedachten gewisseld over de invloed van de bijen op de bestuiving en over de invloed van de bespuitingen op de ontwikkeling van de bijenvolken.

Een der leden had in 1933 tijdens de bloei zijn pruimen gespoten met loodarsenaat ter bestrijding van de zaagwesp. Al spoedig gingen meerdere van zijn volken sterk achteruit. We sneden wat raat met stuifmeel uit en zonden het op aan de Plantenziektenkundige dienst, die de raat liet onderzoeken. Bij dit onderzoek bleek, dat ze bevatte 0,00006% arsenicum.
Hoewel bekend is, dat sporen van arsenicum voldoende zijn om bijen te doden, werd door meerdere leden betwijfeld, of de oorzaak van de sterfte der bijen wel aan 't arsenicum kon liggen.
Een onzer leden besloot daarom een proef te nemen.
Hij bespoot daarom 1 h.a. pruimen, deels Reine Claude d'Ouillins (Washington) deels Reine Victoria op 29 en 27 April met 2% Californische pap met toevoeging van 0,4% Loodarsenaat, toen de pruimen in volle bloei stonden. Op 22 April vlogen de bijen druk tot de middag, op 23 April vrij druk. Alle bloemen werden bezocht, zelfs ook de bruingekleurde, die wel zeker bruin gespoten waren. Verder waren er tot 26 April geen vliegdagen van betekenis.
Op de verg. in begin Mei deelde de proefnemer mede, dat zijn volken zich ongestoord ontwikkelden. Doch toen wij een paar maanden later een praatavond hielden, moest hij ons vertellen, dat 't met zijn bijen en die van zijn buurman imker totaal in de war was. Niet alleen stond de ontwikkeling stil, maar de volken werden gaandeweg zwakker en zelfs moerloos, tot drie, viermaal toe. Toen de raten met stuifmeel vervangen werden door kunstraat kwam geen moerloosheid meer voor.

Nu is hiermee niet bewezen, dat arsenicumvergiftiging de oorzaak was, want er werd dit jaar geen raat voor onderzoek opgezonden, doch de proefnemer zocht de oorzaak wel in de bespuitingen. Trouwens, meerdere imkers, die al jaren bijenhouden en ze goed waarnemen, deelden mede, dat de ontwikkeling van de volken goed gaat tot de bloeitijd, dat daarna stilstand en achteruitgang optreedt, totdat later weer verbetering komt. Geklaagd werd dan ook, dat het zwermen onvoldoende is en dat de honingoogst de laatste jaren zeer sterk vermindert.
We weten niet, of ook in andere streken soortgelijke ervaringen worden opgedaan; de leden van de afd. verzochten me daarom hiervoor uitwisseling van ervaring te vragen en nog eens extra te wijzen op de gevaren, die er schuilen in een bespuiting tijdens de bloei.
Het lijkt ons toe, dat in een gemengde aanplant toch altijd gevaar voor de vergiftiging van de bijen zal blijven bestaan, omdat niet alle soorten gelijk gespoten kunnen worden en zowel sproeivloeistof moet overwaaien naar bomen, die nog in bloei staan.

We kunnen de bespuitingen nu eenmaal niet missen, maar zolang we nog overtuigd zijn van het nut van onze bijen, zullen we toch zoveel mogelijk alles in het werk moeten stellen, om het leven van de nuttige bestuivers te sparen.
We zullen het zeer op prijs stellen, als we mogen vernemen, hoe anderen hierover denken.
J. WITTE, Klaaswaal, Oct 1934.