TWEE VERGETEN FACTOREN

Motto: “Dan hangen ze aan boom en struik". (Maandblad jrg. 37, no. 4, pag. 80.)
Wat in theorie deugt, deugt nog niet altijd in de praktijk, en de theorie, die voor één geval deugt, deugt nog niet voor alle gevallen. Geen twijfel aan, de methode van dhr. Cancrinus deugt, maar ze deugt alleen voor zijn geval, voor zijn bijen en voor de dracht in zijn streek. Dat zijn twee factoren, waarmee hij geen rekening gehouden heeft. Hij noemt ze wel, maar loopt er langs, schuift ze op zij, alsof ze de overweging niet waard zijn, zodat deze twee factoren bij hem geen factoren meer zijn.
Bij mij hingen ze niet aan boom en struik; begin Juni nog sporadisch en enkele; eind Juli niet één.

Dhr. Cancrinus heeft er geen rekening mee gehouden, dat ernaast zwermgrage, ook zwermtrage bijen zijn. Hij spreekt wel van minder zwermlustige bijen, bijen, die er niet aan denken zullen in Aug. nog eens te zwermen, wat op de hei een uitkomst zou zijn, maar niet van zwermtrage bijen, bijen, die helemaal niet zwermen, ook in Juni niet, ook in Juli niet, de hele zomer niet, d.w.z. zo goed als niet. Hoever dat gaan kan lazen we pas nog – helaas voor mij te laat - in het artikel van Dr. Schotman in het Octobernummer van ons maandblad, naar aanleiding van zijn bezoek aan de bijenstand van Br. Adam in de Buckfastabdij: van de 400 volken zwermden er dit jaar slechts 5.
Hij heeft er ook geen rekening mee gehouden, dat de dracht in de verschillende delen van ons land, heel verschillend is. Hij heeft maar aangenomen, dat het voorjaar overal weinig oplevert, dat Mei net genoeg geeft om de volken goed tot ontwikkeling te brengen en dat men begin Juni al weer met de suikerpan moet lopen om tegen de lindedracht z'n volken nog sterk genoeg te hebben. Natuurlijk, dat men dan begin Juni zwermen kan verwachten en dat men ze dan zonder schade opkweken kan. Maar hoe moet het gaan in streken, waar men begin Mei de honigkamer reeds kan opzetten en waar men doorlopend dracht heeft. Daar zullen de zwermen in Mei reeds afkomen en daar heeft men geen verloren Junimaand om ze op te kweken. Daar zal men andere maatregelen moeten nemen om te zorgen dat het honigwinnen ongestoord door kan gaan.

Misschien houden deze twee factoren met elkaar verband. Dan zouden ze te herleiden zijn tot één. Men leest immers dat sterke dracht ze afhoudt van zwermen, dat invallend slecht weer de bijen brengt tot zwermen. Ik heb dat nooit kunnen constateren. Maar hoe dit ook zij - er zijn dan toch nog verschillende bijenrassen, die zich niet alleen in uiterlijk voorkomen, maar ook naar hun innerlijke eigenschappen, als haaldrift, voortplantingsdrift, steeklust van elkaar onderscheiden. Lazen we niet in datzelfde artikel van Dr. Schotman, dat Br. Adam niet op de Hollandse bij gesteld was vanwege haar zwermlust - terwijl de drachtverhoudingen in zijn streek toch wel dezelfde gebleven zullen zijn. Het zal goed zijn deze twee factoren toch naast elkaar te blijven onderscheiden.

Mijn bijen waren blijkbaar zwemtrage bijen - en voor dat soort bijenhouders d.w.z. voor de houders van dat soort bijen had dhr. Cancrinus blijkbaar niet geschreven. Hij had stellig alleen dat soort bijen op het oog, dat door Prof. Dr. H. Friese in August Ludwig's “Unsere Bienen" 1, pag. 158 beschreven wordt als een afzonderlijk ras, zeer gezond, uitmuntend door vlijt, maar ook door zwermlust en “de heidebij" genoemd worden - maar zonder het, wat nodig geweest was, uitdrukkelijk te zeggen.
Meen nu niet, dat ik hem persoonlijk een verwijt daarvan maak. Hij heeft mij er niet voor gewaarschuwd - goed, maar ook wanneer hij er voor gewaarschuwd had, dan zou het nog niet gegeven hebben, omdat ik het niet wist - vanwege de kunstgrepen die ik toepaste, toepassen moest, omdat mij het imkeren onder de omstandigheden, waaronder ik imkeren moest, zo alleen mogelijk was. Ik had nog wel wat vrije tijd, maar niet zo, dat ik er altijd bij kon zijn en de bijen met het zwermen hun gang kon laten gaan, Ik moest het zwermen trachten te verhinderen en deed dit door om te hangen. Dit lukte, maar dom - nu te moeten bedenken, dat al dat omhangen voorbarig geweest was, omdat ik zwermtrage volken had.

Maar nog dommer. Ik had het daarbij niet gelaten. Zolang ik bijen
houd - ik weet niet waardoor, maar het heeft mij altijd getrokken naar de hei. En ik meende, dat was mij geleerd, dat ik zorgen moest voor jonge koninginnen op de hei. Ik zorgde dan ook, maar natuurlijk kunstmatig, voor jonge koninginnen. Dat liep nog al eens tegen. Soms moest ik twee tot driemaal toe een jonge koningin invoeren, voordat ze aangenomen werd. Midden in de zomer is dat een hopeloos beginnen. Dan werd het vaak te laat. Kostbare broedtijd was verloren gegaan. Dan had ik geen volken geschikt voor de hei en de heidereis liep op een teleurstelling uit. Gij begrijpt mijn ontzetting. Toen ik nu merkte, dat ik zwermtrage volken had - ik had met mijn oude koninginnen gerust naar de heide kunnen gaan - maar tevens mijn vreugde over deze merkwaardige ontdekking.

Dit dank ik aan dhr. Cancrinus, die mij op nieuwe wegen lokte èn de crisis, die mij werkeloos maakte, maar het ook mogelijk maakte hem te volgen. Bovendien ik deed het graag. Dat kunstmatig ingrijpen had mij reeds lang tegengestaan. Was dat bijenhouden van mij nog een edele natuurliefhebberij? De eerste lentebode verscheen voor mij, wanneer ik de eerste bijen zoemen hoorde, in de tuin om mij heen. Hoogzomer was het voor mij wanneer ik de zwermen zag afkomen en hangen gaan aan boom en struik. Maar ik zag geen zwermen meer. Erger nog, ik verhinderde het. Nu zou ik weer zwermen zien. Ik zou ook bijen hebben geschikt voor de hei. Ik besloot achter dhr. Cancrinus aan te marcheren. Het was alsof zijn artikelen voor mij geschreven waren.

Dat waren ze ook, alleen op een andere manier. Zoals gezegd. mijn bijen zwermden niet, d.w.z. haast niet. 10 juni kwam de eerste zwerm af. Een dag of wat later nog één en nog één. Toen was het voor lange dagen uit, totdat de 22ste Juni er weer een zwerm afvloog. Maar toen, bedenkende dat het al rijkelijk laat werd, heb ik ze grondig, systematisch nagezien en toen bleek me dat er bij de 27 overigen slechts één was, die en dan nog maar met één pas gelegd eitje in een koninginnedopje aankondigde, dat hij van plan was te zwermen. Ze hadden allemaal de honigkamer vol, nog wel raathonig, behalve de volken die gezwermd hadden. Dat waren de slechtste.
Toen moest ik andere maatregelen nemen. Ik hoef u niet te vertellen welke. Natuurlijk verkeerde. Ik liep nog altijd achter dhr. Cancrinus aan. Eerst later kwam de bezinning. Wat. krijg je ervoor? Hoe raakt je ze kwijt. Cuba zorgt wel voor honig bij ons en onze, let wel onze regering, vindt nog altijd dat dat zo hoort.

Maar afgescheiden daarvan meen niet, dat ik het dhr. Cancrinus kwalijk neem. Integendeel. Ik ben hem dankbaar. Hij heeft me wat geleerd al is het onwillend. Ik weet nu dat ik zwermtrage volken heb, dat ik ze de hele zomer rustig kan laten staan en dat ik ze gerust met oude koninginnen naar de hei kan sturen, dat ik van zwermen niet te vrezen heb dat ze verloren gaan. Ik zal het veel gemakkelijker hebben en veel voordeliger de hele zomer door sterke volken en met sterke volken naar de hei. Zwermtrage volken dit is het wachtwoord.

Dr. Schotman was op zijn bezoek bij Br. Adam ook reeds tot eenzelfde conclusie gekomen. Maar hij maakt zich schuldig aan dezelfde eenzijdigheid als dhr. Cancrinus. Hij generaliseert evenzeer. Zeer zeker, zwermtrage volken dat is het wachtwoord - maar slechts voor streken met doorlopend sterke dracht. Ik houd het met de methode van dhr. Cancrinus en met zijn bijen voor de dracht in zijn streek. Een theorie ook al deugt ze, deugt nog niet voor alle gevallen. Dit heb ik even willen duidelijk maken. En daarvoor heb ik er niet tegenop gezien van mijn schade en schande te getuigen.
Dr. M. BRUIJEL. Haarlem.