Grotere ramen?

Met een tikje ongeduld heb ik het Nov. nummer van ons Groentje tegemoet gezien, verlangend als ik was kennis te nemen van de verhandeling van dhr. R. ter Brugge over de meest economische wijze van imkeren. Deze titel toch deed verwachten een aanprijzing van een bepaalde bedrijfswijze en dan nog wei „de meest" geschikte.Welke zou dat zijn? Een van de van ouds bekende of een geheel nieuwe? Doch zie niets daarvan. Slechts een beschouwing over het imkeren in het algemeen, maar zo interessant, zo onderhoudend, zo volkomen eigen meningen dekkend, dat ik de teleurstelling ten opzichte van mijn verwachtingen eerst veel later ondervond en wel toen ik het vervolg van brief uit de “Honigh-hof” had gelezen.

Terug grijpen naar eerst genoemd artikel echter, deed deze teleurstelling weer direct verdwijnen. Het komt mij voor dat het goed gezien is van dhr. ter Brugge, een tegenhanger te leveren, tegenover de met zoveel overtuiging verkondigde mening, dat er aan onze inheemse imkerij geen haar goed is, de bijen niet, de woningen niet, de bedrijfswijzen niet en tenslotte ook de imkers niet. Hoe moet het den beginner wel te moede zijn bij het lezen van zulke geheel afwijkende meningen? De bewering, dat al het hier te lande bestaande niets waardig is, gevolgd door het aanprijzen van buitenlands materiaal en bedrijfswijzen, vergezeld van een opgave van in vergelijking met de toestanden hier fabelachtige resultaten, moet hem wel van de wijs brengen. Daarom juich ik het bezadigde woord van dhr. ter Brugge ten zeerste toe en doet het mij genoegen te kunnen lezen, dat naar zijn mening de hier gevolgde wijzen van beoefening der imkerij, gegeven onze Hollandse toestanden, nog zo kwaad niet zijn. Dit wil nu geenszins zeggen, dat ik de brieven uit Honigh-hof niet naar waarde weet te schatten. Integendeel, zij geven mij vaak stof tot nadenken. Zo ook nu weer waar de schrijver het heeft over grotere ramen voor het broednest.

De laatste jaren heb ik meer en meer mijn heil gezocht in het werken met twee broedkamers voor het broednest en daarop boven een rooster, één of twee honigkamers, voor de oogst. De resultaten bevredigen mij echter maar matig. De bij het slingeren uitgeleverde honing blijft steeds beneden de verwachtingen bij het nazien der kasten verwekt. Er zijn volken, die het broednest, bij de teruggang van het broed in Juli, voornamelijk in de bovenste broedkamer houden, terwijl andere zich in de onderste broedkamer terug trekken en de bovenste voor honing zolder gebruiken. Hoewel het er de schijn van heeft dat de voorraden van laatst genoemden veel groter zijn, dan van de eersten, blijkt bij het oogsten dit toch niet het geval te zijn en zijn de eersten vaak het voordeligst. Mede doordat de evaring mij heeft geleerd, dat een volk zonder broedversterking van buitenaf, b.v. toevoeging van een reservevolkje, het niet verder schijnt te kunnen brengen, dan tot 12 hoogstens 13 ramen met broed, dringt de overtuiging bij mij door, dat twee broedkamers aan een enkelvoudig volk, althans in deze omgeving, te veel ruimte bieden en dat de methode om deze boven de broedkamer een honingkamer voor broedruimte toe te voegen voordeliger is.

De scheiding in het broednest door de beide lage latjes met tussenruimten schijnt boven niet zo'n bijna onoverkomelijke moeilijkheid te vormen dan aan de onderzijde daarvan. Het broednest wordt bij het opplaatsen van een honingkamer, zonder gebruik van een rooster, onmiddellijk aan de bovenzijde over de latjes heen uitgebreid, terwijl deze aan de onderzijde, zoals de schrijver van de brieven terecht zegt, de uitbreiding geruime tijd kunnen tegenhouden. Zodra de honingkamer geheel bezet is kan men al naar weersomstandigheden en dracht dit wenselijk maken, een 2de honingkamer tussenschuiven of er boven plaatsen. Het rooster komt dan tussen de beide honingkamers te liggen. Het rooster nu reeds op de broedkamer te leggen zou het ontwaken van de zwermdrift in de hand werken. Dit dient eerst midden Juli te geschieden. De bijen mogen niet in de op geplaatste honingkamer overwinteren, omdat men in het vroege voorjaar met hetzelfde te kampen krijgt als bij het onderplaatsen van een tweede broedkamer. Het broednest zakt o zo moeilijk naar beneden over de scheiding heen en de ontwikkeling van het volk wordt sterk geremd.

De brieven uit Honigh-hof doen bij mij de lust opkomen om toch eens een proef te nemen met grotere en meerdere ramen in de broedruimte. Veel verwachting heb ik er echter niet van. Wat toch zijn de voordelen? Het volk heeft zonder ingrijpen van, en stoornis door den imker een grotere ruimte zonder hinderlijke scheiding voor het broednest ter beschikking en kan zich rustig ontwikkelen Het opplaatsen van een honingkamer, zonder rooster voor broednest uitbreiding kan achterwege blijven. Het opplaatsen van een honingkamer boven een rooster heeft eerst veel later plaats, als de buitentemperatuur het angstvallig bewaren van de broednestwarmte niet meer zo noodzakelijk maakt. Maar hiermede geeft men ook de daarin op te bergen honing prijs. Deze komt nu terecht in de broedramen en kan met, althans zeer bezwaarlijk uitgeslingerd worden.
Dit is één nadeel.



Een tweede nadeel is de overtollige ruimte in de winter. Een normaal volk heeft feitelijk aan 10 Britse standaardramen reeds te veel. Volken met winternesten van 25 c m diam. de maat door den schrijver in zijn voornoemde brief genoemd, zullen wel schaars te vinden zijn. Ten dele is dit bezwaar te ondervangen door het wegnemen van ledige raten en het inhangen van verkleinplankjes. Uitbreiding van mijn stand echter wil ik niet, aanschaffing van nieuw materiaal is dus met gewenst, te meer waar de verwachtingen niet hoog gespannen zijn en het dus lang niet zeker is dat ik op deze weg door zal gaan. Ik meen er nu 'het volgende op gevonden te hebben, hetgeen ik ga mededelen, omdat ik veronderstel dat er wel meer liefhebbers zullen zijn, die in dezelfde omstandigheden verkeren n.m wel genegen zijn eens een proef in deze richting te nemen maar het om de moeite en onkosten nalaten.


De door den schrijver gepropageerde Buckfast kasten hebben een uitwendige maat van ca- 530 X 530 mm. niet 510 X 510 mm. zoals de schrijver opgeeft, daar deze zich vermoedelijk vergist door éénmaal en niet tweemaal de houtdikte bij de inwendige maat van 486 X 486 mm. op te tellen. De uitwendige maat van een W.B.C, kast is 500 X 520 mm. Als men de buitenmantel als enkelwandige kast gebruik maakt het verschil niet zo heel veel uit. Bij een wanddikte van duimshout is de inwendige maat ca. 455 X 575 m.m. De gebruikelijke onderlinge afstand der ramen is c a. 8 mm. hart op hart. Er is dus ruimte voor 12 ramen.

Wanneer ik deze inwendig lang 400 mm. en hoog 275 mm. maak, dan krijg ik ongeveer dezelfde vorm en gelijke inhoud van de door den schrijver aanbevolen Buckfast kast. Deze raten wil ik dan ophangen in de mantel van een W.B.C, kast op een paar op de verlangde hoogte tegen de voor- en achter- aan gespijkerde sponninglatten. Ook heb ik overweging hiervoor een speciaal laag mantelrandje te maken hoog circa 100 mm. en hieraan voor en achter een plaat triplex te verbinden reikende tot 5 of 6 mm. onder de onderkant der benedenlatten van de ramen, welke triplexplaat tevens dienst kan doen voor oplegging van de oren der ramen.



Door deze triplexplaten aan de onderzijde te koppelen met een paar dunne latjes om de afstand te bewaren, krijg ik een geheel, dat gelijk een broedkamer uitgenomen en weer op zijn plaats gebracht kan worden. Tevens ontloop ik het gevaar van tocht door de raad in de mantel. Boven het geheel komen op een rooster een of meer normale honingkamers. De ruimten rondom kunnen bedekt worden met losse latjes, stroken bordpapier of tot stroken gevouwen kranten. Zo is een en ander met weinig moeite en kosten voor elkander te brengen en kan men dooi gebruik naast de gewone W.B.C, vergelijkingen maken. Wanneer meerdere liefhebbers met mij deze proeven willen nemen en de resultaten bekend maken, kunnen wij na enige jaren, de propaganda voor Jumbo kasten, zoals dhr ter Brugge deze noemt, ondersteunen of……… den lande uit helpen. En tenslotte een vraag aan den schrijver der brieven van Honigh-hof, U zegt dat uw Krainers betere resultaten geven dan uw Hollandse bijen. IK veronderstel dat U wel een statistiek hebt aangelegd van uw resultaten. Welke zijn die?
Leiden, 14 Nov. '34. B. M.