WAT DAN?


Wat nu? schrijft dhr. Bruijel Nieuwjaarsdag '35. Wat dan zeggen wij. Het schijnt dat een groep imkers nu er een afwijzend antwoord is gekomen omtrent het verzoek om het invoerrecht op buitenl. honing te verhogen het hoofd reeds laat hangen. In werkelijkheid is de zaak reeds gewonnen door de aandacht die het heeft getrokken. Het zou toch ook al te mooi zijn als we nu reeds onmiddellijk konden zeggen zie zo dat is voor mekaar. In een debat dat we voor vier jaar hadden met dhr. Oud wierp deze steun aan de landbouw ver van zich.

En wat nu? Al dat gezeur over amateursschap, geen goede dracht enz. hebben wij slechts te beantwoorden met deze ene vraag „geef ons eens de kans, geef ons een vijf à acht jaar de tijd. Maar dan niet zoals dhr. Bruijel wil als met de tarwe. We nemen het bovengenoemde heer niets kwalijk, het gaat de tarwe-procudent er niet slecht mee maar wie ingewijd is in honingverwerking, in honinghandel zegt nee, daar spreekt iemand die graag het goede wil maar van wie we het slechte krijgen. Denk niet dat honinghandelaren maar ook niet dat de imkers allemaal beste brave broeders zijn; onze ondervindingen zijn heel wat anders. Toen men mij in 1917 vroeg om een berekening te maken omtrent de prijs welke bij de toen reeds vaststaande in beslagname zou volgen had ik toen ik in een verg. der zemerij Groningen dit ter sprake bracht met de woorden als me nog eens gevraagd wordt naar een richtprijs voor honing is die dan voor het vorige jaar goed, nog heel wat tegenwerking welke uit deze lijn kwam wij zijn zo vaak gegrepen, laat ons nu ook eens grijpen. De prijs van '16 was 42'/2 per pond geweest aan de zemerij het werd de prijs van '17 uitgebroken in 't vat.
Als we ons nu nog eens weer voor de geest brengen al die oude herinneringen als beheerder der zemerij Groningen en als controleur bij de leverantie dan is er slechts één conclusie: alles wanorde. Het distributiekantoor, bestuurd door een tweetal machine-ingenieurs, die van bijen misschien een beetje, van honinghandel enz. niks afwisten, konden de zaak niet aan. Het liep fout; ons verplicht gemaakt zoetwater werd niet afgenomen en begon te gisten en kwam in de sloot terecht. Koekbakkers waren radeloos met de hun toegewezen honing. Ze zaten zonder roggebloem en vroegen me of ze er niet af konden.
En dan de imkers. Och, laat ons maar verder zwijgen maar hoe zitten momenteel de controleurs der graancentrale niet achter de boeren aan die wassen en drogen. Voor alles geen centrale's, dat zag men in Den Haag ook, in 1918 bleef de honing vrij. Jarenlang streed ik met wijlen dhr. Stienstra voor het oprichten van zemerijen om ook de honing uit de ronde korf te brengen, daar waar het behoort op de ontbijttafel. Onze strijd is voor niets geweest, is doodgelopen in de Cubaanse suikerstroop.
Neen, ik ben niet meer de vurige coöperator van vroeger, het is waar, maar één ding staat bij mij vast, nu de kans, neen de zekerheid is er, dat we uit het moeras zullen komen, er is het voorbeeld van de boter.

De fabriekmatige bewerking van de melk is een machtige hefboom geweest voor de welvaart voor Nederland. Waarom kan het niet zo met onze honing? Kunnen ook daar geen voorschriften komen zoals we ze kennen in de boterhandel? Wat nu? Zemerij natuurlijk. De vlag moet de lading dekken en daarop volgt dan een geregelde handel. Denk eens aan de tegenwoordige toestand als we nog eens kregen een goede oogst en er is raathoning. De imker spoedt zich naar de stad en loopt bekende en onbekende winkeliers af, maar overal zijn ze hem voor geweest? Toch wil de winkelier nog wel eens prijs horen. O nee, er is me al voor veel minder aangeboden als ik daar nog beneden kan krijgen zou ik nog iets kunnen gebruiken. De imker verkoopt ver beneden taxatie maar in plaats van dat nu te leveren, gaat er ook nog nou ja mooi schiere broedraten tussen door, resultaat een koper die ontevreden is op zijn winkelier en geen honing weer koopt.
Dat is de werkelijkheid. Het is niet anders. Het moet anders. Wat dan ? Zeer scherpe maatregelen omtrent de plaatsen waar honing en was nog worden verwerkt en anders niet in de handel. Evenzo als met de slagerijen. Huisslachting is ook vrij, maar er mag niet van worden verkocht. Niet nodig. Och kom, als de redacteur mij plaats wilde geven zou het hele Groentje volstaan met verhalen maar dan was er weer een groot deel van het Nederl. volk dat persé geen koek meer zou eten. Lompenhandel, oude metalen, huiden, vellen en dergelijke past dat nou bij een zo aan bederf onderhevig zijnd product als honing?
Als het straks zo ver is dat de Cubaanse suikerstroop al of niet door bijen verwerkt ook door een invoerrecht wordt belast, dan dient de imker van Nederl. klaar te staan met flinke zemerijen om te laten zien dat het oude bedrijf, geleid in nieuwe banen, nog lonende is. Dat dan.

K. POEL, Vries-Zuidlaren.

Naschrift Red. Nu de uitvoer van honing van generlei betekenis meer is voor ons land zijn de Honinghandelaren, zoals dhr. Poel uit de oorlogs- en vooroorlogs-jaren nog voor de geest staan, wel danig ingekrompen.
Het heeft ons ook steeds geërgerd, dat ons kostelijk Nederl. product niet steeds door de imkers zelf bewerkt werd. Op het ogenblik moet wel alle in Nederl. gewonnen honing in ons land worden gesleten en het is in het belang van den imker, als hij zoveel mogelijk consumptiehoning wint, welke hij zelf of in gemeenschap bewerkt.
Zou het niet mogelijk zijn, om in verschillende centra's loonzemerijen te stichten, dus plaatsen waar men tegen een bepaald bedrag zijn honing tot prima consumptiehoning zou kunnen verwerken? Dhr. Schwieters heeft er al op gewezen, dat wij imkers er voor kunnen zorgen, dat er voldoende honing geoogst wordt om aan de behoefte van ons volk te voorzien . . . mits de prijs maar lonend is.

Ook de Red. is van mening, dat het aantal te winnen K.G. honing niet onbelangrijk zal stijgen, als de verkoop lonend is; daarvoor hebben we de oorlogsjaren als voorbeeld. Maar dan moet er iets aan vooraf gaan en dat is de zekerheid, dat men zijn product lonend — de imkers vragen geen fancyprijzen — van de hand kan doen, dat is een belangrijke verhoging van invoerrechten, zeer sterke contingentering, declaratiedwang.
En daarnaast en daarboven alle Nederl. honing voorzien van het Rijksmerk. Er zijn verschillende wegen, die naar het beoogde doel leiden, doch de imkers zijn nog niet alle eensgezind in de weg, die bewandeld moet worden. Men blijft nog teveel op eigen standpunt staan, terwijl het nodig is tezamen tot een vergelijk te komen en als eenmaal ons plan vaststaat, dan met man en macht gezorgd dat dit plan tot uitvoering komt. Ondergetekende stelde al eens voor een verplichte afname door de importeurs van onze honing tot ene hoeveelheid van 20% van hun import.
Mij dunkt daar zijn van importeurszijden geen steekhoudende argumenten tegen aan te voeren; de vraag is alleen maar of de imkers daartoe genegen zijn.
Er wordt door de importeurs beweerd, dat er in Nederland maar een schijntje honing gewonnen wordt. Waarom kopen die importeurs dan niet gezamelijk dat „schijntje" honing tegen een behoorlijke prijs van de imkers op? Zij ontdoen zich dan van een lastige concurrent en de uiteindelijke prijs van hun honing zal er niet veel duurder om behoeven te worden.
Intussen, dhr. Poel generaliseert wel wat te veel. Mag het al eens voorkomen, dat een handelaar in lompen e.d. honing opkoopt, men moet ze toch met een lantaarntje zoeken.
RED.