Het rasbegrip en zijn betekenis voor de veefokkerij



De 17e Diës der Landbouwhogeschool te Wageningen.

Ter gelegenheid van de 17e verjaardag der Landbouwhogeschool te Wageningen,
heeft de rector-magnificus, Prof. Dr. D. L. Bakker een rede gehouden over bovenstaand onderwerp.

Spr. wees er op, dat het zoölogische systeem het dierenrijk verdeelt in steeds kleiner wordende groepen van individuen, die in een voortdurend toenemend aantal morphologische kenmerken overeenkomen. Dit systeem eindigt bij de soort en hare variëteiten. Vaak is niet uit te maken of men een bepaalde groep van individuen als soort of als variëteit beschouwen moet. Een bepaald kenmerkend verschil is in vele gevallen moeilijk aan te geven, waarvan spr. voorbeelden gaf. Gedurende en na de huisdierwording kwamen de dieren meer of minder onder invloed van de mens. In sommige gevallen blijkt die invloed van weinig betekenis te zijn geweest, in andere ontwikkelden zich de voor de mens waardevolle eigenschappen en zo ontstonden uit de oorspronkelijke wilde soorten of variëteiten groepen van dieren, die in verschillende zowel morfologische als fysiologische kenmerken overeenkomen en deze kenmerken meer of minder regelmatig en volkomen op hunne nakomelingen overbrengen.

Ter aanduiding van dergelijke groepen van dieren is reeds van oudsher het woord ras" in gebruik gekomen. Waar dus hét zoölogisch systeem eindigt bij de soort en hare variëteiten, begint de zoötechniek met het ras en onderscheidt daarbij z.g.n. natuurrassen" (niet of slechts weinig veranderde soorten of variëteiten) en cultuurrassen" (duidelijk veranderde). Op veel moeilijker terrein komt men, wanneer men van een zuiver Wetenschappelijk standpunt moet bepalen wat onder een ras" moet worden verstaan.


Spr. citeerde de definitie van Von der Malsburg, die er onder verstaat een aantal gelijke genotypen, een groep individuen, die ten opzichte van een aantal gemeenschappelijke kenmerken homozygoot zijn, en die van Merkenschlager, die een ras een groep van individuen noemt, die een beperkt aantal erfelijke factoren bezit. Bij beide treft het starre, het onveranderlijke dat er ten opzichte van het ras in besloten ligt. Spr. wees er op, dat de tropische oerwouden, de Aziatische en Afrikaanse steppen, en de Noord-Amerikaanse woudgebieden, in de loop van vele honderden jaren tot op heden klimatologisch en daardoor ten opzichte der levensomstandigheden voor de daar levende dieren weinig of geen wijziging hebben ondergaan en de evenwichtstoestand in die gebieden behouden en dezelfde gebleven is, zodat voor deze de gegeven definities, het statisch rasbegrip'* ongetwijfeld gelden. Geheel anders wordt het beeld echter, zodra het ras onder de invloed komt van zich al of niet in één bepaalde richting wijzigende uitwendige omstandigheden. Het ras wordt mobiel, gaat zich ontwikkelen, het statisch rasbegrip treedt terug en het dynamisch rasbegrip treedt op de voorgrond. Echter, de Erbanlagen", de genen, waarop de raskenmerken berusten, blijven, althans voorlopig, behouden.

Zo gezien bestaat er tussen zoölogische variëteiten, natuur- en cultuurrassen principieel dan ook slechts verschil in tempo en wij moeten een ras dus opvatten als een groep individuen, behorende tot eenzelfde soort, met een ten opzichte van bepaalde genen, gelijk factorengarnituur en onderworpen aan een nooit eindigend proces.
Spr. meende voorts, dat het statisch rasbegrip geldt voor alle bestaande en nog te vormen rassen. Indien een ras onder omstandigheden of verdwijnt of wordt gebastaardeerd, zal in laatste geval het nieuw te vormen bastaardras eerst in statischen toestand moeten komen, wil het inderdaad ontstaan. Bij kruising van twee of meer rassen ontstaat een groot aantal vormen waaruit de fokker door selectie tracht te komen tot een populatie van dieren, die alle aan dit type voldoen en het ook regelmatig op hun nakomelingen overbrengen. Op dit moment bestaat deze populatie uit, ten opzichte van de raskenmerken, gelijke genotypen, voldoet zij aan het statisch rasbegrip en het bastaardras is gevormd, dan kan de fokker het verkregen factorengarnituur tot zo volledig mogelijke ontplooing trachten te brengen, de statische toestand treedt terug en de dynamische treedt op de voorgrond, Op deze wijze is o.a. het Nieuw Texelse schaap ontstaan.

Een tweede vraag is, of het statische rasbegrip een absoluut begrip is.
Wanneer mutatie als verschijnend verschijnsel werkelijk zou bestaan, moeten we op grond daarvan reeds aannemen, dat het geen absoluut, doch een relatief begrip is. Daarnaast vraagt het vraagstuk van de erfelijkheid van verworven eigenschappen de aandacht. Zowel wat de mutatietheorie als de leer der erfelijkheid van verworven eigenschappen betreft, is de toestand zo, dat spr. geen enkel feit bekend is, dat zonder enige reserve voor de juistheid van een dezer beide theorieën het bewijs leveren kan, maar daaraan mag men niet het recht ontlenen hen zonder meer af te wijzen en ook uit die hoofde moet men het statisch rasbegrip als een relatief begrip worden opgevat.
Komend tot het dynamisch rasbegrip toonde spr. aan, dat dit berust op de physiologische ontwikkeling van eigenschappen en kenmerken en waar deze physilogische ontwikkeling zich voor een belangrijk gedeelte morphologisch, d.w.z. anatomisch manifesteert, bestaat er een nauw verband tussen het dynamisch rasbegrip en de rassen-anatomie, die op haar beurt weer het rastype en in laatste instantie het productietype bepaalt.

Niet alle rassen behorende tot eenzelfde zoölogische soort reageren op gelijke wijze en in dezelfde mate op bepaalde zich al of niet in één enkele richting wijzigende levensvoorwaarden. Het reactievermogen, de plasticiteit van de erfelijke aanleg der rassen loopt sterk uiteen. Op de plasticiteit van het factorengarnituur van een ras berust zijn variabiliteit, zijn bestaansmogelijkheid en zijn economische betekenis. Spr. zette nader uiteen hoe een ras, zodra de omstandigheden zich gewijzigd hebben, tracht zo spoedig mogelijk van de dynamische toestand in de statische toestand terug te keren en wees er op, dat de veel gebruikte uitdrukkingen, zuiver" of rein" ras onjuist zijn. Er bestaan geen zuivere rassen, omdat er geen zuivere, d.w.z. volkomen homozygote individuen bestaan en zeker geen populaties van voor alle en dezelfde erffactoren homozygote individuen.
Spr. behandelde vervolgens de vraag, op welke wijze de zootechnïek gebruik maakt van de feiten door hem aan een beschouwing onderworpen.

Talrijke genen staan niet onder invloed van uitwendige omstandigheden, zij hebben slechts betrekkelijke betekenis. Groter waarde hebben daarentegen die, waarop plasticiteit van het ras berust. De economie van het bedrijf eist in de eerste plaats hoog-productieve dieren en in de tweede plaats dieren, die vroegrijp zijn. De levensvoorwaarden mogen daarbij niet uitgaan boven die, welke binnen de economische bedrijfsvoorwaarden mogelijk zijn. Ook moet er mede gerekend worden, dat aan het productievermogen onzer landbouwhuisdieren grenzen gesteld zijn; elke productie is physiologisch begrensd. Daarbij komt nog, dat de levensvoorwaarden voor onze landbouwhuisdieren zelfs in een klein land als Nederland zeer verschillend zijn, en tenslotte moet getracht worden voor het overtollige fokvee een afzetgebied te vinden buiten het eigen land, waar de voorhanden levensvoorwaarden allicht nog groter verschil zullen tonen.

Voorwaar het probleem waarvoor de zoötechniek zich gesteld ziet, is niet eenvoudig en de mogelijkheid, dit alles te verwezenlijken berust op plasticiteit, en variabiliteit van het factorengarnituur van het ras.
De fokker zal dus aan de ontplooing van de genotypische aanleg tot verschillende eigenschappen in eerste instantie zijn aandacht hebben te schenken. De jonge dieren moeten gebracht onder voor hen zo gunstig mogelijke uitwendige omstandigheden ter onderscheiding van slechte en goede productiedieren als eerste wetenschappelijke gefundeerde selectiebasis. Een tweede basis vormt de waarde der productie zelf, zowel kwalitatief als kwantitatief. En in de derde plaats vormt het productietype, zoals het geleidelijk langs de weg der selectie is ontstaan, zelf wederom basis tot selectie. De fokker heeft, wat dit laatste betreft, te waken, dat geen overfokte" dieren ontstaan, waarvan spr. enkele voorbeelden aanhaalde.

Spr. besloot, "dat de fokker zijn doel: het behoud van goede productierassen, nooit zal kunnen bereiken, wanneer zijn arbeid niet wetenschappelijk gefundeerd is, daarbij als basis uitgaande van een juist inzicht in het rasbegrip.
Ontbreekt hem dit, dan zal hij slechts bij hoge uitzondering zijn doel kunnen bereiken door toeval, en wordt fokken tot gokken".
_______________ L. J. VAN RHIJN.