Wenken voor beginnende kastimkers.


Mei is voor onze bijen de maand van ontwikkeling, van voorbereiding voor de zomer. In April zijn reeds zeer vele jonge bijen geboren, die dadelijk hun plaats in de bijenhuishouding hebben ingenomen en juist omdat het jonge bijen zijn voor het volk zeer grote waarde hebben. Om dit goed te begrijpen moeten we eens nagaan, welke soorten van werkzaamheden de bij gedurende haar korte leven heeft te verrichten.

In het bijenvolk heerst een zeer streng doorgevoerde arbeidsverdeling en het merkwaardige is, dat deze arbeidsverdeling is gebaseerd op de leeftijd van de werkbijen.

Zodra de jonge bij geboren is, begint ze met het schoonmaken en in orde brengen van de cellen, waaruit ze a.h.w. enkele uren van te voren met haar zusters te voorschijn is gekomen. Dit doet ze gedurende 2 a 3 dagen, dan gaat ze over naar de groep der voedsterbijen. Ze bereidt hoofdzakelijk uit honing en stuifmeel een voedselbrij, die ze toedient aan de grootste larven. Tegelijkertijd ontwikkelen zich haar kopklieren, waardoor ze in staat is na de opname van eiwithoudend voedsel (stuifmeel) eiwitrijk voedersap af te scheiden, dat aan de genoemde voedselbrij wordt toegevoerd. Op de zesde dag zijn deze klieren geheel volgroeid, zodat ze nu ook aan de jongere en jongste larven uitsluitend deze melk kan toedienen. Wanneer de bij echter 12 dagen oud geworden is, beginnen de voedsterklieren te verschrompelen, terwijl zich tegelijkertijd haar wasklieren ontwikkelen.

Deze wasklieren zijn gelegen aan de onderzijde van het achterlijf. Hun plaats kunnen we leren kennen uit de wasspiegels, die we aantreffen als verlengstukken (naar de voorzijde) van de laatste vier achterlijfsringen, Bij een dode bij kunnen we deze wasspiegels duidelijk zien, wanneer we het achterlijf iets uitrekken, daar in de normale toestand, de wasspiegels grotendeels door het ervoor liggende segment bedekt zijn. Onze jonge bij is dus nu in staat mee te werken aan de bouw der raten.

Het was wordt aan de wasspiegels afgescheiden in de vorm van kleine schubjes, die met de poten naar de mond worden gebracht en met de kaken gekauwd en met speeksel vermengd worden. Onder een bouwende korf kunnen we deze schubjes soms in groot aantal vinden. Na de 18e dag gaan ook de wasklieren weer verschrompelen en wordt onze bij ingelijfd bij de haal-of veldbijen. Als voorbereiding hiervoor heeft ze ook gedurende haar waszweet-periode al oriënteringsvluchten gemaakt. Aanvankelijk haalt ze alleen stuifmeel en honig (soms beide tegelijk) later alleen water. We kunnen aannemen, dat een 3 weken oude bij tot de haalbijen moet worden gerekend.

Uit de bovenvermelde gang van zaken blijkt ons dadelijk, dat het volk in Mei voor de verdere ontwikkeling in een zeer gunstige toestand verkeert. Zoals reeds aan het begin gezegd beschikt het over een grote hoeveelheid jonge bijen, die in staat zijn de larven van een groot broednest te voeden en te verzorgen, terwijl het hiervoor benodigde voedsel in de vorm van stuifmeel, in grote massa's van de fruitbloei en de paardebloem beschikbaar is. Soms kan het zelfs voorkomen, dat zoveel stuifmeel wordt aangedragen, dat alle cellen om het broednest er mee gevuld zijn, zodat de bijen het opbergen in de cellen van het broednest zelf. Hierdoor ontstaat het gevaar, dat er te weinig cellen voor het broed overblijven. Dergelijke soms bijna geheel met stuifmeel gevulde ramen kunnen we het best tijdelijk uit de kast verwijderen en vervangen door andere.

Behalve de voedsterbijen zijn ook reeds een groot aantal bouwbijen in de kast aanwezig. Mei is daarom een maand, die bij uitstek geschikt is voor het doen uitbouwen van kunstraat. Voor de broedkamer verdient geperste of gegoten kunstraat de voorkeur boven gewalste, de hiervan gebouwde ramen zijn sterker, hetgeen vooral bij het slingeren van heidehoning van belang is, ze blijven gedurende het uitbouwen beter vlak en de bijen zetten er minder darrenwerk op aan.

De slechtste raten (zie Wenken Maart) nemen we uit de kast en hangen er kunstraat weer voor in.
De geschiktste plaats om kunstraat uit te bouwen is ter weerszijden van het broednest, dus tussen de laatste raat, waarop zich broed bevindt en de stuifmeelraat. Sommige imkers hangen de kunstraat midden in het broednest, waar ze ook zeer spoedig wordt uitgebouwd. Het kan dan echter bij goede dracht voorkomen, dat de bijen er dadelijk nectar indragen en het broednest op deze wijze in twee delen verdeeld wordt. De koningin, die zich in een van beide delen bevindt, zal in de regel niet over dit honigraam naar het andere deel toegaan, zodat in dit laatste het broed uitloopt en geen eitjes weer worden ingelegd, zeer tot schade van het volk.

Zoals hierboven gezegd moet een bij ca. 3 weken oud zijn, voordat ze haalbij wordt, terwijl de ontwikkeling van ei tot bij eveneens 3 weken duurt. Nemen we nu in aanmerking, dat in de meeste delen van ons land de hoofddracht valt tussen 15 Juni en 20 Juli dan zien we, dat juist de eitjes, die gedurende de maand Mei gelegd zijn, in de hoofddracht haalbij geworden zijn.

De natuur werkt dus hier den imker wel zeer in de hand door juist in Mei gunstige ontwikkelingsvoor-waarden te scheppen. Een gevaarlijke periode is echter de tijd van 20 Mei tot 10 Juni. 20 Mei is het einde van de bloei van het fruit en de paardebloem, terwijl de eigenlijke zomerdrachtplanten (klaver en korenbloem) eerst ongeveer 10 Juni beginnen te bloeien, zodat er voor de bijen in de tijd van 20 Mei tot 10 juni vrijwel niets te halen is. Het is daarom zeer aan te bevelen, dan te gaan drijf voeren om het broednest op peil te houden. Voeren we niet dan zal de koningin minder eitjes gaan leggen en het volk zal des te eerder zwermplannen krijgen. De meeste imkers kennen deze drachtloze periode aan de bloei van de meidoorn. Wanneer de meidoorn bloeit is er voor de bijen buiten niets te halen en moeten we gaan voeren, In streken met zeer goede voorjaarsdracht op wilg en fruit, komen in Mei reeds de zwermen, op plaatsen waar deze dracht niet zo goed is, zien we, dat de bijen de voorbereidingen ervoor treffen en komt de eigenlijke zwermtijd eerst in begin Juni.

Als een der eerste verschijnselen, dat het volk zwermplannen krijgt, hebben we het bouwen van grof werk of darrenwerk te beschouwen. Het zwermen is een wijze van voortplanting, van uitbreiding van het aantal bijenvolken. Daar hierbij jonge koninginnen bevrucht moeten worden, zorgt de natuur reeds van te voren, dat hiervoor darren beschikbaar zijn. Het grofwerk wordt evenals het fijnwerk door de koningin belegd met eitjes. Deze eitjes zijn echter onbevrucht en hoewel in het algemeen uit een onbevrucht ei (denk aan een kippenei) geen levend wezen kan voorkomen, bestaan op deze regel bij de insecten uitzonderingen.

Bij de bijen ontwikkelen zich uit onbevruchte eitjes de darren. Een zeer merkwaardig verschijnsel is het, dat de koningin blijkbaar naar willekeur afhankelijk van de grootte van de cel, bevruchte en onbevruchte eitjes kan afzetten en dat ze zich maar zeer zelden vergist. Een enkele keer zien we een bolvormig deksel van een darrencel tussen het werksterbroed. Tevens verschijnen ongeveer tegelijk met het darrenwerk de z.g. speeldopjes dit zijn kleine napjes waarvan de vorm overeenkomt met het begin van een koninginnecel. De opening ervoor is echter meestal wat kleiner. Buiten aan de kast kunnen we het naderen van de zwermtijd zien aan de z.g. baardvorming.

De bijen leggen zich dan in grote massa's om het vlieggat op de vliegplank en tegen de voorzijde van de kast, terwijl het volk veel minder sterk gaat vliegen en halen. De imker zegt: "Een volk, dat zwermen wil, wordt lui!"

E. L.