Wenken voor beginnende kastimkers.


Behalve het reeds genoemde darrenbroed treffen we meestal in begin Juni als voorboden van de zwermtijd ook koninginnecellen in onze kasten aan, waaruit de jonge koninginnen geboren moeten worden. De eitjes, die door de koningin in deze cellen gelegd worden, zijn bevruchte eitjes en dus volkomen gelijk aan dief welke we in het fijne werk aantreffen. Alleen doordat aan de larfjes in de koninginnecellen een voedsel wordt toegediend, dat meer eiwit bevat, gaan deze zich ontwikkelen tot koninginnen.

Ook de hoeveelheid toegediend voedsel is veel groter dan bij het werksterbroed, de gehele bodem van de koninginnecel wordt bedekt met een enkele millimeters dikke voedselbrij. De larf is na ca. 6 dagen volgroeid waarna de cel door de werkbijen wordt verzegeld. De larf gaat zich dan strekken en bekleedt de binnenzijde van de cel met een spinsel (de cocon). Ia 7 dagen voltrekt zich daarna de gedaanteverwisseling van larf tot volkomen insect, zodat de gehele ontwikkeling van ei tot koningin 16 dagen duurt (3 dagen ei, 6 dagen larf, 7 dagen pop). Het aantal koninginnecellen, dat we in een volk aantreffen kan zeer verschillend zijn, bij zwermtrage rassen kan het 3-5 zijn, bij zwermlustige rassen wel 20 - 25.

Om een goed inzicht te krijgen in de eigenlijke zwermverschijnselen van een volk, kunnen we het best nagaan, hoe het zwermen verloopt bij een korf volk. Een zeer goede beschrijving hiervan is te vinden in het boek van Dr. Minderhoud pag. 28 tot en met 33. De bestudering hiervan moet ik een ieder aanraden.

In het kort komt het hierop neer:
Zodra in het volk één of meer doppen gesloten zijn (bij gunstig weer soms ook wel eerder, dus wanneer er melk in de doppen staat), verlaat de koningin, nu meestal ter onderscheiding oude koningin of oude moer genoemd, met ongeveer de helft der bijen als voorzwerm de woning.

Het volk is dus nu moerloos, vertoont echter geen tekenen van moerloosheid (onrust), omdat er koninginnecellen aanwezig zijn. Waren bij het afkomen van deze voorzwerm de genoemde koninginnecellen pas verzegeld dan zal 7 dagen daarna een der jonge koninginnen volgroeid zijn, en haar cel verlaten. Kort daarna echter zijn ook in een of meer volgende cellen de koninginnen volgroeid. Deze verlaten de cellen echter niet, doch bijten alleen een klein gaatje in het celdekseltje, waardoor de werkbijen ze kunnen voeren. Zodra de uitgelopen koningin twee a drie dagen oud is verlaat ook deze meteen deel der bijen als nazwerm de woning, terwijl de nog niet uitgelopen doch wel rijpe koninginnen van de verwarring gebruik makend hun cel verlaten en eveneens met de zwerm meevliegen. Hierdoor vinden we in een nazwerm bijna steeds meerdere jonge koninginnen.

Na het afgaan van deze nazwerm hebben we weer dezelfde toestand gekregen als toen de voorzwerm was afgetrokken, geen koningin maar wel koninginnecellen en daarom kan zich hetzelfde spelletje herhalen. Zeer spoedig is een der koninginnen volgroeid en verlaat haar cel om na 2 a 3 dagen met een 2e nazwerm de woning uit te trekken, het volk weer in de meergenoemde moerloze toestand achterlatend. Op deze wijze kan een volk wel 3 maar soms ook 4 of 5 nazwermen geven. Op een bepaald ogenblik echter schijnen de achterblijvende werkbijen instinctief te voelen, dat het volk door nogmaals een zwerm af te stoten te zeer zou verzwakken, zodat ze, dan de nog aanwezige moerdoppen afbijten, d.w.z. dat ze er van terzijde een opening in maken en de nimf verwijderen.

Dat er spoedig een nazwerm zal afkomen kan men reeds een of twee avonden van te voren waarnemen aan het z.g. tuten en kwaken; de vrij op de raat rondlopende jonge koningin maakt namelijk een geluid, dat klinkt als een helder en langgerekt tuuut, tuuuut, waarop door de zich nog in de cellen bevindende koninginnen wordt geantwoord met een kort kwa, kwa. Men neemt aan, dat beide geluiden op dezelfde wijze worden voortgebracht en dat het verschil in klank alleen ontstaat, doordat de nog niet uitgelopen koningin zich in een kleine afgesloten ruimte bevindt (denk b.v. aan de klank in kelders of onder lage gewelven).

Uit het bovenstaande volgt, dat er normalerwijze 9 a 10 dagen (7 + 2 a 3) verlopen tussen het afkomen van voor en nazwerm en enkele dagen (2 a 3) tussen het afkomen van twee nazwermen. Daar echter de voorzwerm zeer kieskeurig is ten opzichte van het weer en dus alleen bij warm, zonnig weer uitvliegt, kan het gemakkelijk voorkomen, dat hij niet afkomt dadelijk na het verzegelen der eerste doppen, doch eerst 3,4 of meer dagen later. Omdat de nazwerm komt wanneer de koningin 2 a 3 dagen oud is, wordt hierdoor dus de periode van 9 dagen met 3, 4 of meer dagen verkort. Ook het omgekeerde n.l. verlenging van deze periode kan gemakkelijk voorkomen b.v. wanneer de voorzwerm af vliegt, zodra er melk in de doppen staat. In dit geval zal de eerste jonge koningin niet geboren worden na 7 dagen, doch eerst na 10 of 11 dagen. Volgen dan, nadat de koningin 2 of 3 dagen oud is nog enkele dagen slecht weer, dan komt de 1e nazwerm pas 14 of 15 dagen, nadat de voorzwerm is afgevlogen. Men ziet dus, er zijn nogal enige variaties en hierdoor verrassingen mogelijk.

Wanneer we nu onze kasten hun natuurlijke gang lieten gaan, zouden we wel veel volken kunnen krijgen, wanneer we iedere zwem een nieuwe woning gaven, maar van honingwinnen zou niet veel terecht komen. Bij de losse bouw moeten we steeds in het oog houden, dat uitbreiding van het aantal volken en honigwinnen niet samengaan, behoudens dan in streken met zeer goede voorjaars- en zomer-dracht, waar door de voorjaarsdracht de zwermen zeer vroeg komen en deze door de rijkelijke zomerdracht ondanks hun geringere volkssterkte nog een overschot aan honig kunnen halen.

Het is dus nodig onze volken gedurende de zwermtijd in bepaalde banen te leiden, opdat ze hun energie niet door onnodig en overmatig zwermen verspillen. Op allerlei manieren tracht men daarom dan ook het zwermen geheel te verhinderen, hetgeen ik beginners echter niet wil aanraden, daar de hiervoor bestemde methoden hoewel in theorie prachtig en onfeilbaar lijkend, van de imker een zeer grote hoeveelheid kennis en ervaring vereisen, vooral omdat de weersomstandigheden bijna steeds anders zullen zijn dan de imker ze verwacht. Voor een beginner acht ik het gewenst, dat de volken zwermrijp zijn in de tijd van l - 10 Juni.

We kunnen dan rustig het ogenblik afwachten, dat de voorzwerm met oude moer de woning verlaat. We zorgen, dat we deze zwerm in een korf krijgen, in het eenvoudigste geval door scheppen, soms ook met behulp van een veger of een houten lepel wanneer de zwerm b.v. om een stam of in een haag zit. Ook de carbollap kan bij deze moeilijke gevallen zeer goede diensten bewijzen. De schepkorf moet zindelijk, koel en vrij van geuren zijn. Zijn de bijen onrustig, en is men bang voor wegvliegen b.v. doordat de zwerm door de zon beschenen wordt, dan verdient het besprenkelen of voorzichtig bespuiten met wat water aanbeveling. Zien we bij het scheppen toevalligerwijze de moer, dan pakken we deze vlug bij het borststuk en plaatsen haar in een moerhuisje in de kop van de schepkorf.

's Avonds verwijderen we de moer uit de zwerm en geven de bijen terug aan de kast. De moer kunnen we als reservemoer met een kleine hoeveelheid bijen in een klein kastje bewaren.

Daarna gaan we elke avond de kast beluisteren of we de jonge koningin horen tuten. Zodra we dit gehoord hebben breken we alle moerdoppen weg. Dit moer-doppen verwijderen is een zeer secuur werkje, waarbij we van ieder raam de bijen afschudden en vooral onze aandacht besteden aan de zij- en onderkanten van de raat, daar de bijen hier op de onmogelijkste plaatsen de doppen als het ware verbergen. Door op deze wijze te handelen hebben we zekerheid, dat we een jonge moer in de kast hebben, terwijl de nazwerm niet afkomt, zodat we ook niet het risico lopen, deze door wegvliegen te verliezen.

Nog iets eenvoudiger wordt de zaak wanneer we gezorgd hebben, dat de oude moer geknipt was; dan vliegen namelijk de bijen van de voorzwerm dadelijk na het zwermen weer op de kast terug, zodat we ook de voorzwerm niet behoeven te scheppen. De oude moer vinden we in dit geval meestal op de bodem van de kast.
Hoewel een jonge moer in een klein volkje (bevruchtingskastje) reeds zeer spoedig aan de leg gaat, kan dit in een groot volk betrekkelijk lang duren, zodat we soms reeds bevreesd worden voor moerloosheid. Het gedrag van het bijenvolk (onrust, lopen op de vliegplank en voorwand van de kast) kan ons hier een goede gids zijn. In het algemeen kunnen we zeggen, dat de jonge moer niet begint te leggen, voordat het broednest van de oude moer is uitgelopen, dat is in ons geval 21 dagen na 5 Juni, dus 26 Juni.

Daar in de meeste streken van ons land de zomerdracht dan goed en wel begonnen is, verkeert ons volk in een zeer gunstige positie: veel vliegbijen van eitjes van de oude moer, een jonge moer, dus bij gunstig weer en dracht geen zwermplannen, gunstige omstandigheden door de dracht voor de ontwikkeling van een nieuw broednest.

Begin Juni is het tevens de tijd om de honingkamers op de kasten te plaatsen. Verwacht ge, dat de bijen direct nog niet de honingkamer zullen bezetten, dan verdient het aanbeveling dadelijk nog geen rooster op de broedkamer te leggen. Willen ze dan nog niet naar boven, dan kunt ge gedurende enkele dagen een broedraam met broed in alle stadia in de honigkamer hingen, juist boven de plaats waar ge het beneden hebt weggenomen, zodat het onderste gedeelte in de broedkamer kan hangen. Zodra de bijen de honingkamer goed vullen kan het rooster worden gelegd, nadat eerst de bovenzijde der broedramen goed van was en voorwas gereinigd zijn, zodat het rooster vlak ligt.
E. L.