INGEZONDEN.
Driebergen, 1 Juni '35. Weled. Heer.

Kunstraat insmelten met een apparaatje.
Sta me toe naar aanleiding van een stukje in Uw maandblad voor bijenteelt het volgende te mogen opmerken.
Een Uwer lezers kwam bij mij met het verzoek, een apparaatje *, voor het insmelten van kunstraat in de ramen, te maken, zoals in het betreffende stukje van dhr. Gout werd aangegeven. Dit nu betreft mijn schrijven, om Uw lezers sterk aan te raden, toch nooit een dergelijk apparaatje te maken of te gebruiken zonder deskundige hulp van een absoluut goed vakman. Juist in de ogenschijnlijke eenvoud van dit, in principe goede toestelletje schuilt het gevaar, want geen enkele leek zal dit zelf kunnen fabriceren, zonder dat dit een groot gevaar voor hem en z'n medemensen zal blijven opleveren, doordat verschillende delen onder volle spanning komen te staan.

De meeste ongelukken in de elektrotechniek gebeuren juist door de knutselaars, en daarom, nogmaals, laat U nooit verleiden zonder deskundige hulp zoiets te willen fabriceren. Vraag er naar aan een vakman onder Uw kennissen, en iedere secure techniker zal mijn bewering staven. Alleen een goede vakman kan zoiets voor U maken, dat de bediening geen gevaar oplevert voor den gebruiker. Gaarne zou ik volledige beschrijving geven hoe dit te construeren is zonder gevaar, maar ik geloof dat dit voor absoluut leken toch te ingewikkeld zou worden, en wil daarom liever bij bovenstaande raad blijven. Hopende Geachte Heer Redacteur dat U dit schrijven, Uw lezers onder ogen wilt brengen, en het zodoende tot de algemene veiligheid moge bijdragen.
Met hoogachting, „REEHORST" Driebergen, D. STRIJLAND.
* , een pot met zoutwater en een draad in en uit draden waarvan er een draad naar het stopcontact gaat; ziet tekening.


------------------------

Lopperstum, 6 juni 1935

Onze honighandel en het Rijksmerk op honig.
In het Juninummer van ons Maandschrift stelt onze Algemeen Secretaris de vraag: Het rijksmerk spoedig tot het verleden? en hij knoopt aan deze vraag enkele beschouwingen vast, waarin hij de gevolgen schildert van de opheffing der Warenwet en het daar op steunende Honigbesluit, een en ander bezien van de zijde van den verbruiker. De Warenwet heeft echter een dubbele taak te vervullen n.l.:
1e Het geven van waarborgen aan den verbruiker, dat de door hem gekochte waren voldoen aan bepaalde, door deskundigen vastgestelde eisen.

2e Het bevorderen van de eerlijkheid in de handel, waardoor de bonafide handelaar beschermd wordt tegen zijn minder eerlijke concurrenten, omdat alle waren
van een opschrift of benaming (de aanduiding) moeten zijn voorzien en de onder deze aanduiding verkochte waren moeten voldoen aan bovenvermelde eisen.

Het Honigmerkenbesluit waarop het Rijkshonigmerk berust, kunnen we beschouwen als een concurrentie van de in de tropen, dus onder veel gunstiger omstandigheden, gewonnen honig. En zonder nu de buitenlandse honig als minderwaardig te bestempelen, is het een feit, dat onze binnenlandse honig wat smaak en geur betreft boven de tropische honigsoorten staat. Deze laatste hebben bijna steeds een weeën en dikwijls onaangename bijsmaak. Mij zijn gevallen bekend van personen, die nadat ze honig uit een winkel met een mooi etiket erop hadden gekocht en geprobeerd zeiden: „Ik lust geen honig".

Toen ze echter door omstandigheden met een imker in aanraking kwamen en diens honig proefden bleek het hun, dat deze heel anders smaakte, met het gevolg, dat ze voor bedoelde imker goede klanten werden. Hieruit blijkt dus wel duidelijk het belang, dat èn imker èn verbruiker bij de aanduiding van de inlandse honig door het rijksmerk hebben.

Wanneer nu zoals de heer Joustra schrijft het rijksmerk door de bezuinigingen van de regering zou moeten verdwijnen, zouden wij als imkers met ons product moeten concurreren (? ?) èn tegen de door den heer Joustra genoemde surrogaten en vervalsingen èn tegen de veel goedkopere buitenlandse honig. Daarom ligt het m. i. op de weg onzer vereniging en vooral op de weg der grootimkers al het mogelijke te doen om het rijksmerk als onderscheiding voor onze binnenlandse honig te behouden. Onze vereniging stelt als vereniging van bijenhouders een eenheid voor, wanneer we echter de leden stuk voor stuk bezien, dan blijkt het, dat we met een zeer heterogeen gezelschap te doen hebben, waarvan een groot deel geen of zo goed als geen belang heeft bij de honighandel.

Ik acht het daarom een zeer te waarderen verschijnsel, dat ons hoofdbestuur op 29 Mei te Utrecht een vergadering van grootimkers bijeen heeft geroepen om speciaal over de belangen van de honighandel van gedachten te wisselen. Dat onze vereniging inderdaad zo heterogeen is als ik hierboven aanduidde, blijkt wel hieruit, dat onze waarnemende voorzitter de heer Mr. Ebbinge Wubben in zijn openingswoord mededeelde, dat hij tot voor kort weinig met de handel in honig in aanraking was gekomen en zich meer had bewogen op het gebied van het interne verenigingsleven.

Ik herhaal deze woorden niet om de Heer E. W. hiervan een verwijt te maken, daar het duidelijk is, dat in een vereniging als de onze een massa werk te verrichten is. Het is alleen mijn bedoeling aan te tonen, dat niet alle leden evenveel belang hebben bij de honighandel en dus bij het rijksmerk. Wel echter richt ik me in verband met het bovenstaande tot ons Hoofdbestuur om, ingeval inderdaad door de bezuinigingsvoorstellen der regering het rijksmerk en het honigcontrolestation in gevaar mochten komen, hun aandacht te besteden aan de belangen der bijenhouders, die hun imkerij als bedrijf uitoefenen.

Door het rijksmerk zijn deze in staat gesteld hun cliëntèle een waarborg te geven zoals ze dit pp geen enkele andere wijze zouden kunnen doen. Vooral voor hen, die hun honig verzenden (b.v. per 5 en 9-pondsemmertjes) is het rijksmerk van onschatbare waarde. En wanneer we dan uit het artikeltje van de Heer Joustra zien, dat het Nederl. Honigcontrôlestation tot nu toe per jaar f 2000,— subsidie van de regering ontving, dan meen ik, dat dit bedrag voor een vereniging met een aantal leden als de onze, zomogelijk tezamen met de bijenhoudersbonden in de zuidelijke provincies de N.C.B, en de L.L.T.B. geen onoverkomelijke hinderpaal behoeft te zijn. Bovendien is toch door onze vereniging en de beide bovengenoemde een reservefonds gevormd. Het gebruik maken hiervan is volgens mijn mening in een tijd zoals wij die thans beleven, alleszins verantwoord.

Tenslotte wil ik mij richten tot de Nederlandse grootimkers en hen, die zich op het gebied van de handel in Nederlandse honig bewegen. De meeste Uwer zijn aangesloten bij het Nederlands Honigcontrôlestation. Stel U de toestand voor zoals de Heer Joustra die beschreef in het Juninummer. Het is duidelijk, dat hiermede aan de handel in Nederlandse honig de genadeslag zou zijn toegebracht. Laten we daarom gezamenlijk trachten alles te doen om het Nederl. Honigcontrólestation en het rijksmerk in stand te houden. Laten we ook ten opzichte van deze zaak contact zoeken met het Hoofdbestuur. Eén stap in de goede richting heeft dit Hoofdbestuur reeds gedaan door de vergadering voor grootimkers op 29 Mei te Utrecht bijeen te roepen. Geeft blijk van Uw belangen, Uw belangstelling en Uw medewerking.

Om te laten zien, hoe men in het buitenland over een Honigcontrôlestation
denkt, geef ik hieronder (vertaald) het slot van een artikel over honigonderzoek in het Meinummer 1935 van het tijdschrift „Bienenvater", het orgaan van de Oostenrijkse imkersbond:
„Men houde in het oog, dat bijna ieder groter fabrieksbedrijf een chemicus in dienst heeft, men herinnere zich, welk een aantal chemici werkt aan het onderzoek van melk en plaatst daarnaast het feit, dat er in geheel Europa slechts enkele plaatsen zijn, die het honigonderzoek zodanig verrichten, dat zij wetenschappelijk onweerlegbaar alle mogelijke gegevens en waarden onder het oog zien.

Wanneer deze omstandigheden in acht genomen worden, volgt hieruit de noodzakelijkheid, dat de staat of de imkers een laboratorium voor honigonderzoek stichten, dat tegelijkertijd het wetenschappelijk centrum voor de behandeling van alle de honig betreffende vragen wordt".
We zien hieruit, dat wij in het Nederlands Honigcontrólestation een instelling bezitten, waaraan men in Oostenrijk zozeer de behoefte gevoelt.
Tevens voldoet het Nederl. Honigcontrólestation volgens mijn mening in hoge mate aan de laatstgenoemde eis door de publicaties van Dr. H. W. de Boer over diastatische fermenten in honig, versuikering, stuifmeelonderzoek, thixotropie enz.


Resumerende breng ik onderstaande gevolgtrekkingen naar voren:
1. Het is een levensbelang voor de meeste van de grootimkers in ons land, dat het Rijkshonigmerk blijft bestaan, opheffing daarvan zou de genadeslag voor velen van hen zijn.
2. Het Hoofdbestuur heeft besloten de belangen der grootimkers te bevorderen.
3. De grootimkers zien met spanning de daden van het Hoofdbestuur in deze tegemoet.
Dat het nu niet bij theoretische beschouwingen en nodeloos gepraat blijven. De eerste daad welke wij in elk geval van het Hoofdbestuur verwachten, is, dit zal iedereen hebben begrepen:
Houdt het Rijkshonigmerk in stand! !
D. J. JIPPES, Correspondent Bijenhoudersbond Lopperstum.

Naschrift Red. Het H.B. kan noch het Rijksmerk in stand houden, noch het doen verdwijnen. Dat behoort tot de competentie van de Alg. Verg. van de leden van het Ned. Honigcontr.st., dus de bijenhoudersbonden van de N.C.B., L.L.T.B. en onze Vereniging.
Wordt de warenwet buiten werking gesteld, dan missen wij een basis. Er zal dan overwogen moeten worden of we op andere wijze uit de impasse kunnen geraken. (Red.)