WELKE HONIGSLINGER IS DE BESTE?


(Wat betref zijn werking , snelheid en kracht)

Het is nog niet zo lang geleden, dat oud en jong, arm en rijk, ja zo ongeveer de hele wereld, ondanks de zich overal vertonende malaise alle zorgen op-zijde zette en de dingen slechts van de pleizierige kant scheen te bezien. Ik bedoel hier nl. de tijd, dat iedereen zich vermaakte met het u zeker nog wel bekende yo-yo-spel. Dat onnozele schijfje, dat door middel van een koord „als vanzelf" maar op en neer ging, afrolde en weer oprolde, omlaag daalde, maar dan weer regelmatig in de hoogte klom, een symbool van de elkaar afwisselende ups-and downs, die het menselijke leven meemaakt, — dat dingetje werkte op de mensen, die na de O.Wers-periode door de magere skeletarmen van de crisis onontkoombaar gegrepen en vastgehouden werden, zó fascinerend, dat allen, weinigen maar uitgezonderd, het in handen moesten hebben en het spelletje ook eens wilden spelen. Wel zullen bij maar weinigen de vergelijking, die ik hier maak, zijn opgekomen, de meesten zullen bij hun spelletje zelfs helemaal niet aan hoog-of laag-conjunctuur of aan vette en magere jaren gedacht hebben, toch moet als een paal boven water gestaan hebben het feit, dat de yo-yo als een zeer bijzonder ding beschouwd werd en dat hij in het onderbewustzijn van de mensen een even grote plaats innam als bijvoorbeeld de hoop of het sterke verlangen op of naar betere tijden.

Een enkel bewijs hiervan is, dat in die tijd door een eenvoudige dessa-man in Midden-Java een even eenvoudige, maar voor zijn bedrijfje toch zeer goed bruikbare honigslinger werd vervaardigd, waarvan de werking geheel overeenstemde met die van het yo-yo-schijfje! Een en ander vond ik beschreven in het boekje „Bijenteelt", uitgave van de Volkslectuur 1932 te Batavia-centrum, dat ik vaneen imkervriend ter inzage kreeg.

De werking van het toestel is ongeveer aldus:

In de van draadgaas gemaakte korf A, die van boven open is, worden de ontzegelde honigramen geplaatst. De korf draait mee met de as B, die door middel van touw C in verbinding staat met hefboom D. D is in E draaibaar om een horizontale as, bestaande uit een grote spijker. Het touw C wordt eerst om de as B gewonden. Trekt men aan de hefboom D in de richting van het stippelpijltje, dan draait korf A, waarvan de as zowel boven als beneden voorzien is van een punt, dat draaien kan in de gleufjes F en G. Is nu hefboom D. zover achterwaarts getrokken, dat het touw afgewikkeld is van B, dan zal korf A door de kracht van de schok, die zij krijgt en de veerkracht van touw C, terugdraaien, daarmee het touw weer om as B wikkelen en de hefboom D in de richting van de zwarte pijl trekken. Dan geeft men de hefboom D weer een ruk achterwaarts en het yo-yo-spelletje begint opnieuw. Op die wijze wordt de korf heen en weer gedraaid en de honig gewonnen. Om de korf A is een zinken, bodemloze cylinder H aangebracht, tegen de binnenkant waarvan de honig spat en bij het afdruipen wordt opgevangen in een daaronder geplaatste kom K.



Hoe het yo-yo-spel dus insloeg op de menselijke geest! Het heeft, behalve als middel om grote en kleine kinderen zoet te houden en de yo-yo-fabrikanten in die nare tijd wat verademing te schenken, ook in onze imkerswereld dus zijn nut afgeworpen! Volgens genoemd boekske bleek de yo-yo-slinger te voldoen .... nl. in Midden-Java, waar hoofdzakelijk klapperhonig gewonnen wordt, die dun vloeibaar is.

Aannemende, dat de korf door het achterwaarts trekken van de hefboom vier maal per seconde ronddraait, dan is bij een korfstraal van 21 c.M. de bereikte eindsnelheid 4X2 [IMG]../AFBEELDINGEN/VERZAMELMAP/1935/193507PI-.GIF[/IMG] r (elk punt van de korf beschrijft bij draaiing een cirkel, waarvan de omtrek is 2 maal 3 1/7 X de straal), dus 4 X 2 X 3 1/7 X 21 c.M 528 c.M. of ruim 5 meter. Met eind snelheid bedoel ik de snelheid, die de korf heeft als zij het dode punt bereikt, dan met een schok even stil blijft staan (snelheid nul), maar dadelijk daarop terugdraait.

Men heeft hier eigenlijk te doen met een versnelde beweging, die plotseling geheel ophoudt en dan verandert in een vertraagde beweging. Vóór de schok was de snelheid dus zelfs minder dan 5 meter per seconde. Op grond hiervan komt het mij voor, dat enigszins dikke honig in deze honig-yo-yo niet gedurende het heen en weer draaien van de korf uit de raten zal worden geslingerd, maar alleen bij de schok daaruit wordt gestoten.

Laat mij na dit yo-yo-voorspel eens onze meer geperfectioneerde honigslingers onder de loupe nemen. Als wij een nieuwe bijenvriend reeds zoveel van de imkerij hebben bijgebracht, dat hij eindelijk — natuurlijk liefst „heel veel" - zoet succes van zijn werken heeft, dan kunnen wij ons voorstellen, dat wij hem op een goede dag het kantoor van Afdeling Handel of een andere winkel van imkers benodigdheden zien binnenstappen met het verzoek: „Mijnheer, ik zou graag een honigslinger hebben, kunt U mij er enkele van laten zien?"

Dan worden hem slingers getoond voor drie ramen en ook voor 4 ramen. Daar gelaten, dat die van vier ramen hem economischer lijken, omdat daarin telkens vier raten kunnen worden uitgeslingerd, rijst bij onze vriend misschien de vraag, wat bij overigens gelijke afmetingen van de buitenketels eigenlijk beter is: de slinger met de drie-hoekkorf of die met de vierkante korf. Stelt hij die vraag aan den winkelier, tien tegen een, dat deze hem dan de slinger met de vierkante korf aanbeveelt, Maar omdat zo'n slinger door het meerdere materiaal en de meerdere arbeid, die er aan besteed werd, duurder is en de winkelier bij de verkoop daarvan misschien een weinigje meer winst zal hebben, zal, wanneer geen nadere uitleg wordt gegeven, die goede raad misschien nog in twijfel worden getrokken.

Daarom wil ik nu even de functie waarnemen van den winkelier, die op zijn beurt eigenlijk de plaats vervangt van den slingerfabrikant. Ik zal hierbij geen yo-yo-spel meer spelen, integendeel, ik zal U in alle ernst bewijzen, dat de vierkante korf altijd een hoger nuttig effect sorteert dan de driehoekkorf -- vooropgesteld, dat beide korven gezet zijn in buitenketels van dezelfde diameter.
Ik verzoek dan eerst in beschouwing te nemen een wagen, waarvoor een goed paard gespannen is, dat regelmatig draaft over een rechte weg. Het paard — dus ook de wagen — legt in een seconde drie meter af. In 5 minuten of 300 seconden zal de weg, die de wagen heeft afgelegd, dan zijn 300 X 3 meter. De wagen heeft langs de rechte weg, zoals men dat noemt, een eenparige, rechtlijnige beweging gehad. De snelheid, welke de wagen in een seconde had en 3 meter of 300 centimeters was, noemt men de liniaire snelheid. Voor de eenparige beweging geldt, wanneer wij na bepaalde tijd de afgelegde weg willen kennen, dus de wet: de weg is het product van snelheid en tijd. In de mechanica wordt de weg meestal aangeduid door de letter S, de snelheid door V en de tijd door t en luidt de wet derhalve S= Vt.

Als wij onze aandacht nu niet bepalen op de wagen in zijn geheel, maar slechts op een onderdeel daarvan, nl. op een van de wielen, dan merken wij op, dat ook het wiel een eenparige snelheid heeft. De delen van het wiel bewegen zich echter niet langs een rechte lijn, maar beschrijven zuiver cirkelvormige banen. Het wiel geeft ons een voorbeeld van een eenparige, cirkelvormige beweging, zoals de korven van onze honigslingers die hebben, als wij de kruk regelmatig ronddraaien. Het eigenaardige van zo'n cirkelvormige beweging is, dat de beweging elk ogenblik van richting verandert.

Als wij op een bepaald ogenblik de richting van een punt van het wiel willen kennen, dan moeten wij door dat punt de raaklijn trekken aan de cirkel, welke de as van het wiel als middelpunt heeft en door dat punt gaat. Die raaklijn staat loodrecht op de lijn, die wij van het middelpunt (de as) trekken naar dat punt.


De reden, waarom het punt P zich niet lang de raaklijn P Q beweegt, maar zich van die lijn afbuigt is een standvastige kracht. Deze kracht is gelegen in de stoffelijke zelfstandigheid (het hout of het metaal van de spaken), die het punt verbonden houdt aan het middelpunt, de as. Daarom wordt die kracht genoemd de middelpunt zoekende of centripetale kracht.
Wij kunnen ons echter ook voorstellen, dat het punt P niet vast verbonden is aan de as M, maar los (slijk aan het wiel). Een centripetale kracht bestaat er voor dat punt dan niet en als gevolg van de snelheid, waarmee het wordt rondgedraaid, zal het van het middelpunt worden weggeslingerd met een kracht, die men de middelpuntvliedende of centrifugale kracht noemt.

Uit de aard der zaak zal de centrifugale kracht, die op een los punt werkt, op de plaats waar zich een vast punt bevindt even groot zijn als de centripetale kracht, die op dat vaste punt haar invloed uitoefent. Draait een lichaam om een as en heeft één punt van het lichaam een eenparige beweging, dan hebben alle punten van dat lichaam, die niet op de as liggen, een eenparige beweging, m.a.w. alle punten van dat lichaam doorlopen in dezelfde tijd een cirkel, waarvan — zoals bekend — de omtrek gelijk is aan 2 X 3 1/7 X Bij de cirkelvormige de straal, kortweg 2 r. beweging wordt de weg, die een punt in een bepaalde tijd aflegt ook nog op een andere wijze gemeten.

De lijn M P, die het middelpunt van de cirkel met het punt P verbindt en voerstraal genoemd wordt, beschrijft nl. in gelijke tijden ook gelijke hoeken. Nu noemt men de hoeksndheid de hoek, die de voerstraal beschrijft in een seconde ter onderscheiding van de snelheid uitgedrukt in centimeters. Als eenheid van hoekmaat neemt men aan of een hoek van een graad óf een hoek, die gemeten wordt door een boog, die juist even lang is als de straal. Dit is dan een hoek van 570 17'44,8", die men ook wel de radiaal noemt.

Natuurlijk kan men ook de hoeksnelheid herleiden en uitdrukken in de liniaire snelheid en omgekeerd. Stelt men de hoeksnelheid in graden uitgedrukt voor door G en de liniaire snelheid in centimeters voor door V, dan is, omdat een cirkel 360° telt, de snelheid V= G/360 2 r en de in seconden afgelegde weg S= G/360 2,PI rt. Wij zullen voor het gemak nu alleen met de liniaire snelheid werken, ook omdat deze beter tot ons spreekt dan de hoeksnelheid.

Waarom? Dat zet ik nu uiteen:

De tijd, die een punt nodig heeft om juist een cirkel te beschrijven, noemt men de omwentelingstijd. Deze omwentelingstijd is voor alle punten van het draaiende lichaam (wiel of korf van de slinger) dezelfde, maar, omdat verschillende punten ook op verschillende afstanden van de as verwijderd zijn en dus verschillende cirkels of wegen zullen beschrijven, de ene al groter dan de andere, zullen de snelheden van die punten eveneens verschillen. Men moet dus wel in het oog houden, dat de punten van een draaiend lichaam, die op ongelijke afstanden van de as verwijderd zijn, wél dezelfde hoeksnelheid, maar ongelijke liniaire snelheden hebben. En nu komt het bij onze honingslingers vooral aan op de liniaire snelheid, t.w. de snelheid waarmee de korf wordt rondgedraaid.

Hoe groter die snelheid is, hoe groter het nuttig effect van de slinger zal zijn, d.w.z. hoe spoediger de honig uit de raten geslingerd zal worden. Het is in verband hiermee wel jammer, dat de taaiheid van sommige honigsoorten (heidehonig) tot de weekheid van het was der raten in zulk een grote verhouding staat, dat men die snelheid niet te hoog mag opvoeren, als men nog prijs stelt op het verder gebruik van de uitgeslingerde raten. De aan de buitenkant gelegen cellen ondervinden bij zo'n snelheid zulk een hoge druk (soms veel meer dan 100 K.G., dat zullen wij straks zien) dat zij tegen het gaas van de korf plat gedrukt zouden worden en als broedraat niet meer kunnen dienen. Stelt men echter meer prijs op de was- en honigoogst dan op het verder gebruik van de raat, dan kunnen wel degelijk slingers vervaardigd worden, waarmee men de taaie heidehonig kan slingeren.


De snelheid, die de korf verkrijgt, wordt in de eerste plaats bereikt door het stel raderen, waarmee de as van de korf verbonden wordt. Aan de kruk, waaraan men draait wordt vastgeklonken een groot wiel met vele radertanden GW (fig. III). De tanden van dit grote wiel grijpen in een gering aantal tanden van een klein wiel kw, dat vastverbonden wordt aan de as van de korf. Heeft GW nu 75 tanden en kw maar 15 tanden, dan zal daardoor bereikt worden, dat één enkele draai aan de kruk van de as van de korf — en dus ook de korf zelf —75/15= 5 maal doet rondcirkelen. Het aantal omwentelingen van de korf is dan 5 maal zo groot als het aantal malen, dat de hand de kruk draait. Als de kruk in een seconde drie maal wordt rondgedraaid, dan volbrengt de korf in een seconde 5X3= 15 maal haar baan.

Keren wij nu terug naar de driehoekkorf en de vierkante korf. Wij beschouwen hiermee eigenlijk een gelijkzijdige driehoek en een vierkant, waarvan de omgeschreven cirkels — de korven zijn geplaatst in even grote buitenketels — dezelfde straal hebben. Hierbij zijn de verst van de as liggende punten natuurlijk even ver
van de assen verwijderd (r). Deze afstanden r noemende, zullen wij voor de dichtst bij de assen liggende punten vinden:
a) bij de driehoekkorf AM= 0.5r;
b) bij de vierkante korf BM= rV½ of ruim 0.7r.


Hieruit volgt, dat de snelheden van de dichtst bij de assen liggende punten van de twee korven zich tot elkaar verhouden als 5:7 en waar de verst van de assen zijnde punten op gelijke afstanden r van de assen liggen, kunnen wij nu al reeds besluiten, dat de snelheid van de vierkante korf gemiddeld 6/5 maal zo groot is als die van de driehoekkorf en dat het rendement van de eerste dus op 20% hoger aangeslagen moet worden dan dat van de tweede.

Om enigszins een begrip te krijgen van de snelheden nemen wij aan, dat bij de driehoekkorf AM= 15 c.M.; dan is bij de vierkante korf BM= 21 c.M. De weg, die punt A aflegt is bij een enkele rondgang 2PIr of 2X3 1/7X15 c.M.
De snelheid, die punt A heeft, als wij drie maal in de seconde de kruk ronddraaien is dan 15X2X3 1/7X15 c.M.= 1414 2/7 c.M. in de seconde of 3600X14142/7 c.M.= 5091428 c.M. per uur.
Die snelheid is dus iets groter dan de vaart van een auto, die 50 K.M. per uur rijdt! De snelheid van punt B kunnen wij dan gelijk stellen met een ruim 7/5X50= 70 K.M. uursnelheid van een auto.

Hiermee stappen wij af van de snelheid van onze slingers om over te gaan naar de krachten, die zij bij het slingeren kunnen ontwikkelen.
Door proeven, genomen om te onderzoeken, waarvan de grootte der centrifugale kracht afhangt, kwam men tot de volgende wetten:

1. De c. kracht is recht evenredig met de massa (gewicht) van het lichaam. Hoe groter het gewicht van het lichaam is, hoe groter de kracht moet zijn om dat lichaam bij de cirkelvormige beweging op zijn baan te houden.
2. 2. De c. kracht is recht evenredig met het kwadraat van de snelheid. Wordt de snelheid 2, 3, 4, enz. maal zo groot, dan is de c. kracht 4, 9, 16, enz. maal zo groot.
3. 3. De c. kracht is omgekeerd evenredig met de straal van de cirkelbaan. Hoe groter de straal van de baan is, hoe kleiner de benodigde kracht zal zijn om het lichaam in beweging te houden.

Duiden wij de c. kracht aan door de letter P, de massa door m, de snelheid door v en de straal door r, dan kan men deze wetten samenvatten in de formule P = m v2/r. Waar wij in het begin voor de weg vonden s = vt, is dus v = s/t en omdat s = 2r, is eigenlijk v = 2 r/t en v2 = 4 2r2/t2, zodat P = m 4]2r2/rt2 of P = 4 2rm/t2.

Hiermee hebben wij de hoegrootheid van de kracht P bepaald zó, dat wij de snelheid niet vooraf behoeven uit te rekenen.

Passen wij de formule toe op een honigmassa van l gram bij punt A van de driehoekkorf voor het geval, dat wij driemaal in de seconde de kruk draaien, dan is: P = 4 X (22/7)2 15 X 1/(1/15)2 = 225 X 4 X 484 X 15/49 = 133347 gram of ruim 133 Kg. Voor onze vierkante korf, waar punt B 21 c.m. van de as verwijderd is zal de druk op l gram honig, dat zich daar bevindt, zijn P 4 X (22/72 X 21 X l /(1/15)2 of ruim 186 Kg. (weer 7/5 X 133 Kg.)

Deze druk, werkende op de dichtst bij de korfas gelegen punten A en B is dan de minimale druk, de kleinste kracht, die de slingers ontwikkelen. Op alle andere punten, gelegen aan de omtrek van de korven wordt een nog groter kracht dan de gevonden 133 Kg. en 186 Kg. uitgeoefend. Ook als de honig, die zich in een cel bevindt ter plaatse van A en B zwaarder is dan l gram, zal de druk zoveel groter zijn.

Uit het bovenstaande kan men de conclusie trekken, dat men, om de capaciteit van de slinger te verhogen,
a) men de verhouding van de radertanden GW: Kw zo groot mogelijk moet nemen, als technisch toelaatbaar is. Men denke er echter wel om, dat men dan ook een groter kracht moet uitoefenen bij het draaien van de kruk. Dit bezwaar kan worden uitgeschakeld als men een motor heeft;
b) men de buitenketels zo wijd mogelijk moet nemen, opdat de daarin geplaatste korven een zo groot mogelijke straal kunnen krijgen. Men behoeft zich daarbij niet te houden aan een bepaalde vorm van de korf, maar kan een zeshoekige, achthoekige korf construeren: hoe meer de korf de cirkelvorm nabij komt, hoe groter de straal, de snelheid en de kracht van de slinger zal zijn. Wèl zorge men er voor, dat de daarin geplaatste ramen vast zitten.

De fabrikanten van honigslingers hebben de door hen vervaardigde slingers met een of ander doel voor ogen getracht te vervolmaken. De een bracht tussen het klein rad en de as een vrijloop aan, zoals een free wheel van een rijwiel, met of zonder rem; een ander liet de buitenketel weg, maar bezigde daarvoor in de plaats afdruipbakken; weer een ander bevestigde het drijfwerk niet boven maar onder de ketel, enz.

Aangezien voor grote bedrijfsimkerijen (Amerika) bovendien gezocht werd naar een methode om veel ramen aan beide zijden tegelijk te kunnen uitslingeren (time is money!) kwam men er toe om het korf lichaam cylindrisch rond te maken en de ramen in zulk een cylindrische korf „radiaal" te plaatsen, staande op een der zijlatten, de toplatten aan de buitenzijde en de onderlatten dicht bij de as. Daarmee werd natuurlijk heel wat ruimte gewonnen, zodat deze honigslingers tot 48 ramen kunnen bevatten. Evenwel hebben deze machines, behalve de hoge zelfkosten, nog het bezwaar, dat de werking er van in hoofdzaak berust op de zuigende luchtstroom, die onstaat bij de sneldraaiende beweging van de korf. De honig wordt door een enorme luchtzuiging, die uit het midden van de korf ontstaat door de nauwe ruimten tussen de raten uit de cellen gezogen, over de oppervlakte van de raten gevoerd naar de toplat en hier eerst door de centrifugale kracht beïnvloed en tegen de ketelwand geslingerd.

Deze omstandigheid is oorzaak, dat de radiaalslinger alleen bevredigende resultaten geeft als de honig dun-vloeibaar is. Voor enigszins taaie honig bleek hij een te geringe slingerkracht te bezitten.


Een minder gelukkige „Ersatz" voor deze Amerikaanse radiaalslinger is de horizontaal slinger van Löffler (te Markgröningen), die daarmede wilde bereiken, dat eveneens meerdere raten aan beide zijden tegelijk kunnen worden uitgeslingerd. In twee slingermanden worden de ontzegelde raten inhoudende elk 5 raten horizontaal geplaatst. De werking komt die van de radiaalslinger wel nabij, het resultaat is echter veel minder, aangezien de luchtzuiging door het voorkomen van grotere open ruimten minder der groot is.

Waar de practici over deze slinger niet enthousiast konden zijn, (in de Pr. Imker Dec. 1925 heeft dhr. H. A. Beil ten onrechte een gunstig oordeel over deze slinger uitgesproken), heeft de firma Graze te Endersbach, aan wie de fabricatie gegund was, er weer subiet een radiaalslinger van gemaakt, die tevens als centrifuge dienst kan doen en de naam kreeg van combinatieslinger. Moet dunne honig worden geslingerd, dan worden de ramen tot een getal van 18 radiaal geplaatst in 6 uitneembare ijzeren gestellen, die elk drie ramen tussen paarsgewijze aangebrachte tanden staande houden.

Bevatten de raten dikke, taaie honig, dan worden zij in van draadgaas voorziene ramen geplaatst, die aan de cirkelvormige bovenwand worden ingehangen tot een getal van zes, zodat op de gewone wijze de centrifuge in werking wordt gesteld en daardoor telkens maar één zijde der raat uitgeslingerd wordt. (fig. V). Bij Graze heeft de poging om de radiaalslinger te verbeteren dus slechts geleid tot het besef, dat men de centrifugale krachten niet kan missen en dat deze ten enenmale onverenigbaar moeten worden geacht met het streven om veel raten aan beide zijden tegelijk leeg te slingeren.

Dit bracht B. Rietsche te Biberach (Baden) er toe om de eisen, welke aan de Amerikaanse radiaalslinger worden gesteld, te laten vallen en het „time is money" te verkrijgen door een „Selbstwende sleuder", een slinger, waarin de ramen (onder het draaien) automatisch gekeerd kunnen worden door het intrappen van een voetpedaal. Deze machine is evenwel van te groot gewicht en te duur, dan dat zij haar weg naar de imkers zal vinden. Voor het Amerikaans „time is money" heeft Rietsche in de plaats gesteld „die Maschine ist Geld", want de netto-prijs af-fabriek bedraagt maar even 250 R.M.! (het gewicht is 130 Kg.)

Bovendien komt nu een ander euvel op de voorgrond. Men heeft blijkbaar het doel, waarvoor een honigslinger wordt aangewend, n.l. de uitgeslingerde raten weer in gebruik te kunnen nemen, uit het oog verloren. Men zal het er in het algemeen wel over eens zijn, dat een slinger dan alleen voldoet, als de daarin geslingerde raten onveranderd en gaaf aan de bijen teruggegeven kunnen worden.

Immers ook dit is voor den imker van economisch belang. Ter voorkoming van celvervormingen, welke tijdens het slingeren kunnen plaats hebben, moet dan bijzondere aandacht geschonken worden aan de plaatsing van de raten. Waar bij de horizontaalslinger van Löffler zonder uitzondering alle raten, vooral als zij dikke, taaie honig inhouden, breken, omdat de centrifugale krachten over de oppervlakte der raat door haar plaatsing dichter en verder van de slingeras grote verschillen in kracht ontwikkelen en bij de radiaalslinger eveneens door breuk meer dan de helft voor verder gebruik niet meer kan dienen, acht Rietsche het misschien reeds een verbetering als de raten intact blijven, maar let hij verder niet op de celvervormingen, die met zijn automatisch systeem niet kunnen uitblijven.

Ik heb hierboven de richting aangegeven van een der resulterende krachten van de centrifugale kracht, n.l. die van de raaklijn loodrecht op de straal van de korfcirkel. Die resulterende kracht wordt bij het ronddraaien van de korf tegengewerkt door een enorme luchtdruk in tegengestelde richting. In verband hiermee mag niet gedraaid worden in die richting, waardoor die grote luchtdruk juist in de celopeningen zou komen, maar moet de korf gedraaid worden in tegenstelde richting, waarin de lengteas der celten ligt. Schema VI stelt dit aanschouwelijk voor. (Men vergelijke ook de schuin naar achter geplaatste voorruit en de z.g. stroomlijn van een auto, van dieseltreinen en vliegtuigen).


In de figuren zijn de ramen geplaatst met de bovenlatten (B) naar rechts en de onder-latten (Q) naar links en draait men de korf dus in de richting van de wijzers van een klok. De honig zal door de centrifugale krachten in samenwerking met de lucht-zuiging nu zeer gemakkelijk uit de cellen worden geslingerd. Zou men de korf draaien in tegengestelde richting van de wijzers van de klok, dan wordt de centrifugale kracht door de luchtstroom tegengewerkt, omdat deze honig in de cellen drukt en de laatste verwijdt, totdat de scherpe hoek, die de cel-as maakt met de middenstand der raat een rechte hoek is geworden. Eerst op dit ogenblik ondervindt de centrifugale kracht geen tegenstand meer van de luchtdruk, echter is het dan ten koste van de cellen, die in niet geringe mate zijn vervormd. Dit nu zal plaats grijpen in Rietsche's Selbstwende-sleuder als men de raten automatisch keert, terwijl de korf in dezelfde richting blijft doordraaien.

Gezien het bovenstaande moet dan aan de Graze-slinger met cirkelvormig gestel en van draadgaas voorziene ramen, doch zonder de radiaalgestellen, de voorkeur worden gegeven. Zo'n slinger geeft het grootste rendement, doordat de ramen het dichtst de cirkelomtrek naderen. Men zou de bij ons bekende labordozen kunnen hangen aan twee ringen boven elkaar en de draadkorf weglaten. Als men de raten keren moet, dan keert men eenvoudig de labordozen en draait ook de andere
richting op. De richting, waarin gedraaid moet worden is steeds die, waarheen de onderlatten der ramen heen wijzen.
Th. A. M. GOUT. Rietzangerlaan 19, Den Haag.