Wenken voor beginnende korfimkers.

Het jagen.
Vervolg van: Wenken voor de korfimkers
Hebben we ± een kwartier gejaagd dan kunnen we aannemen dat practisch alle bijen naar boven gelopen zijn en in het jaagvat hangen. Het gaat een koningin met 't broednest als een kapitein op een boot: als er onraad is, dan verlaat zij het broednest het laatst. Zou ze dit eerder doen, dan behoefden we niet zo lang te jagen want als we de moer met ± een paplepel vol bijen hebben dan is dit voldoende. Het gebeurt vaak dat zij onder aan de rand van 't jaagvat zit of nog boven op de rand van de korf.

Houden we dus met 't jagen op dan moet zo snel mogelijk het jaagvat losgekramd worden en van de korf verwijderd. Wordt hiermee een paar minuten gewacht, dan is 't zeer waarschijnlijk dat de moer weer naar de korf teruggekeerd is. Is het jaagvat van de korf getild dan wordt dit voorzichtig omgekeerd en tegelijkertijd wordt de rand der korf bekeken om te zien of daar de moer nog loopt. Is dit 't geval dan kan zij soms gepakt worden en is dit niet mogelijk doordat ze b.v. net de korf inloopt dan moet het jagen nog wat worden voortgezet ± 5 minuten, waarna dezelfde operatie verricht wordt.

Is het jaagvat verwijderd en zien we de moer niet op de rand van de korf lopen terwijl de bijen allen de korf verlaten hebben dan kunnen we aannemen dat ook de moer in 't jaagvat is. De gehele bevolking bevindt zich dus thans in't jaagvat behalve de vliegbijen welke in 't veld waren. Nu wordt uit 't jaagvat de koningin genomen en hierbij worden wat bijen gevoegd. Dit is echter gauwer gezegd dan gedaan.Om n.l. uit zo'n heleboel bijen de koningin te vinden valt vaak niet mee.

Het jaagvat wordt hiertoe rustig neer gezet met de opening naar boven. Daar het niet de natuur is van bijen om laagsgewijs over elkaar te liggen, spoeden ze zich naar de rand van het jaagvat en gaan daaraan hangen. Men noemt dit het oplopen der bijen. Een dunne bijenlaag blijft op de bodem van het jaagvat achter. Gedurende dit oplopen wordt steeds gekeken of de moer zich niet laat zien.

Het spreekt van zelf dat, hoe dunner de laag bijen is, hoe slechter de moer zich hieronder kan verschuilen. - Hieruit volgt dat een jaagvat met een grotere rand aanbevelenswaardig is. - Vaak probeert ze dit terwijl de bijen waaronder zij een schuilplaats zoekt, zich verwijderen. Deze lopen van de plaats, zodat er dan een gaatje ontstaat in de bijensluier, op welke plaats we dan de wand van het jaagvat kunnen zien.

Dit is voor de imker een vingerwijzing waaruit hij kan opmaken dat op die plaats de moer zich bevond. Even later ontstaat op een kleine afstand weer een gaatje. Een bewijs voor ons, dat de moer zich in die richting heeft begeven. Hebben we haar ontdekt, dan pakken we ze tussen duim en wijsvinger (niet te stevig want dat kan ze slecht verdragen) en zetten ze in een jaagkieps, na ze vooraf wat bevochtigd te hebben met speeksel.

Is de moer vochtig dan kan ze niet direct opvliegen. Het jaagvat wordt nu met een flinke stoot op de grond gestoten waardoor de bijen op de bodem van het jaagvat door elkaar rollen en laten zich dan gemakkelijk overgieten in de jaagkieps. Dit is een klein korfje, speciaal voor dit doel gemaakt en heeft geen vlieggat. Zijn genoeg bijen bij de moer gevoegd, dan wordt dit volkje (de jager) opgedoekt en op een koele plaats gehangen met de doek naar beneden.

Van deze gelegenheid maakt men tevens gebruik om het darrenbroed van de gejaagde korf te koppen. Met een scherp mes wordt het zegel er afgesneden. De beschadigde larven worden door 't volk zelf uit de raten verwijderd.

De bijen die in 't jaagvat zijn achtergebleven worden nu weer op de afgejaagde korf teruggegooid en deze komt dan weer op haar oude plaats te staan. Waren veel bijen in 't veld dan vliegen deze nu met geweld op de korf terug.

De jagers moeten op een behoorlijke afstand ± 5 h 6 K.M, van de gejaagde korven gebracht worden, omdat anders de kans bestaat dat de bijen terugvliegen. Worden ze niet zover weggebracht dan moeten ze wat groter genomen worden, opdat als de vliegbijen terugvliegen er genoeg jonge bijen bij de moer blijven welke zich dan op de nieuwe plaats „invliegen".
Hoe groot een jager precies genomen moet worden is niet te zeggen daar dit afhangt o.a. van de tijd van jagen, de afstand waarop de jager wordt weggebracht, de dracht die op 't jagen volgt. (soms komt het voor dat de jagers weer gaan zwermen, dit is echter niet de bedoeling)
Dikwijls zijn de middaguren het best geschikt om te jagen.

Het kan evenwel voorkomen bij goede dracht, dat niet langer gejaagd kan worden dan tot ± 11 uur. De bijen hebben dan al zoveel nectar gehaald dat bij 't jagen dit uit de cellen loopt en de bijen besmeurt zodat deze nat worden. Men spreekt dan van „nat jagen".