Wenken voor beginnende kastimkers.

Het jaar 1935 is tot dusverre voor immen en imkers niet gunstig geweest. Het voorjaar was koud en nat, zodat de bijen lang niet ten volle van de aanwezige drachtbronnen hebben kunnen profiteren. Het gevolg hiervan is, dat de sterkte der bijenvolken bij de verschillende imkers nogal uiteenloopt. Zij, die hun bijen voortdurend in het oog hielden, op de juiste manier drijfvoedering toepasten en door het plaatsen van ledige kantramen in het broednest de volken a.h.w. tot groter broedaanzet prikkelden, kunnen tevreden zijn. Zij hebben normaal ontwikkelde volken.

Bij anderen echter, die de bijen meer hun natuurlijke ontwikkelingsgang lieten volgen en niet of weinig voerden, treffen we in vergelijking met andere jaren een vrij grote achterstand aan, die bijna niet is in te halen. In dit verband wil ik wijzen op het grote verschil, dat bestaat tussen de ontwikkeling der bijen en die der omringende plantenwereld. Wanneer bij deze laatste namelijk door een koude periode een achterstand is veroorzaakt, kunnen enkele dagen zonnig weer wonderen doen.

De reservekrachten voor de groei in de plant zelf en in de bodem zijn namelijk steeds aanwezig, zij doen de groei inzetten, zodra de omstandigheden daarvoor gunstig zijn. Bij een bijenvolk echter komt deze eigenlijke ontwikkeling eerst drie weken na de gunstige uitwendige omstandigheden, omdat door het gunstige weer de koningin eitjes gaat leggen, waaruit pas drie weken later de jonge bijen geboren worden. Hierbij komt nog, dat de bij de uitwintering in het volk aanwezige bijen in de loop van het voorjaar afsterven. Zijn nu door slecht weer in April en de eerste helft van Mei te weinig eitjes gelegd, dan worden deze oude bijen niet in voldoende mate door jonge vervangen en krijgen we de indruk, dat de volken niet vooruit willen.

Hoewel bovenstaande opmerkingen niet bepaald behoren tot de maand Juli, meende ik toch goed te doen ze nu naar voren te brengen om te laten zien, welke oorzaken er bestaan voor de verschillen in volkssterkte, die we bij diverse imkers aantreffen.

Juli moet voor de meeste imkers de oogstmaand zijn. Behoudens enkele streken van ons land (gedeelten van Drenthe, Veluwe en Brabant) waar men de heidedracht nog als hoofddracht beschouwt, moet de honig voornamelijk gewonnen worden van de klaver, de korenbloem en de linde. Deze drie hoofddrachtplanten bloeien ongeveer van 15 Juni tot 20 Juli. Om ten volle hiervan te kunnen profiteren is het nodig, dat onze volken gedurende deze tijd niet zwermen of zwermneigingen vertonen. Bij een volk, dat zwermplannen heeft liggen grote massa's bijen op de vliegplank, het vormt een baard en het vliegt lang niet zo sterk als andere volken zonder zwermplannen. Wanneer er werkelijk flinke dracht is, kunnen dergelijke volken soms tot andere gedachten gebracht worden door: het verwijderen van alle moercellen, het koppen van alle darrenwerk en het vervangen van 3 of 4 ramen met gesloten broed door ramen met gehele vellen kunstraat.

Met deze ramen gesloten broed kunnen we andere zwakkere volken versterken. Ik noem deze maatregelen hier, omdat ik verwacht, dat er dit jaar nogal wat volken zullen zijn, die niet op tijd (d.w.z. voor 10 Juni) zwermrijp waren. Volken, die behandeld zijn, zoals ik in het Juninummer beschreven heb, zullen meestal in de zomerdracht niet opnieuw willen zwermen, omdat ze een jonge koningin hebben.

De nectar, die de bijen halen heeft een veel lager suikergehalte dan de honig die wij willen oogsten. Deze verhoging van het suikergehalte verkrijgen de bijen door de hoge temperatuur, die in de kast heerst (ca. 35° C.), waardoor het overschot aan water verdampt en door de honig enige malen in andere cellen over te brengen. De waterdamphoudende lucht wordt door ventilerende bijen voortdurend verwijderd, hetgeen we b.v. 's avonds na een goede drachtdag kunnen waarnemen aan een sterk zoemen en brommen aan de vlieggaten, terwijl 's morgens de vliegplank geheel nat kan zijn, doordat de verwijderde waterdamp hier door de koude buitenlucht condenseerde.

Wanneer de nectar voldoende is ingedampt (tot ca. 80% suikergehalte) worden de cellen door de bijen met een wasdekseltje verzegeld, waarbij een dun laagje lucht tussen honig en wasdekseltje gelaten wordt. Hierdoor krijgt de oppervlakte van de raathonig een helder wit aanzien. De Italiaanse bijen doen dit niet, deze leggen het was dadelijk op de honing, waardoor die raathoning niet wit, dus niet zo ooglijk wordt als van onze inheemse bijen.
Wanneer de dracht zeer goed is kan het voorkomen, dat de honigkamer vol raakt, voordat alle honing zo rijp is, dat de bijen hem kunnen verzegelen.

Laten we de bijen nu hun gang gaan, dan zullen ze de binnenkomende nectar opbergen in de broedkamer, zodat hier te weinig ruimte voor het broed overblijft. Het verdient dan aanbeveling een tweede honigkamer te plaatsen tussen de reeds aanwezige en de broedkamer. Zodra 2/3 deel van de honigramen verzegeld is en de honig niet meer uit de open cellen lekt, wanneer de ramen scheef gehouden worden en enigszins geschud worden, mag met het slingeren worden begonnen.

Om de bijen uit de honigkamer te verwijderen kan gebruik gemaakt worden van een bijenuitlaat; deze bestaat uit een plank met openingen, die zodanig door klepjes worden afgesloten, dat de bijen deze openingen slechts in een richting kunnen passeren. Plaatsen we deze 's avonds tussen broed- en honigkamer dan kunnen de bijen de honigkamer wel verlaten naar de broedkamer, ze kunnen echter niet terugkeren, zodat we de volgende dag de honigkamer kunnen verwijderen zonder dat we last hebben van de bijen.

Ook de carbollap is een zeer practisch hulpmiddel voor het afnemen van de honig. Wanneer we deze een ogenblik op de honigkamer leggen en er even op blazen, trekt het merendeel der bijen dadelijk naar beneden in de broedkamer, hetgeen we kunnen waarnemen aan een sterk bruisen. Daarna nemen we de ramen stuk voor stuk uit de honigkamer en verwijderen de er nog op zittende bijen door afstoten of door middel van een veger of veer.

Bij het honig afnemen is het een vereiste, dat er zo vlug mogelijk gewerkt wordt, zodat de bijen geen of zeer weinig gelegenheid krijgen om op te vliegen. Deze rondvliegende bijen zijn namelijk meestal zeer steeklustig en daardoor hinderlijk, terwijl ze bovendien door de sterke honig geur meestal dadelijk in de opengemaakte kisten op roof uitgaan.

Het ontzegelen geschiedt met behulp van een ontzegelvork of een ontzegelmes. Vooral voor ramen, die door wisselende dracht onregelmatig (op de ene plaats dik, op de andere dun) zijn uitgebouwd, verdient een vork de voorkeur, daar hiermede de lager liggende gedeelten beter te behandelen zijn. Ge moet er echter op letten, dat ge de zegels niet kunt verwijderen door de vork over de raten te schuiven. Hierdoor worden de cellen beschadigd. Om met een ontzegelvork te ontzegelen moeten de tanden of punten onder de zegels gestoken worden, waarna we de vork van het raam af bewegen en de zegels a.h.w. van de raat trekken of wippen. Na enige tijd krijgt men hierin een grote handigheid, zodat men er zeer vlot mee kan werken.

Bij het in de slinger plaatsen moeten we zorgdragen, dat de ramen, die we tegelijkertijd slingeren, ongeveer even zwaar zijn, daar anders door de ongelijkmatige belasting de slinger gaat trillen en schudden.

De geslingerde honig wordt gezeefd door een fijne zeef of beter nog door een kaasdoek. Daarna komt de honig in goed gereinigde Keulse potten, onbeschadigde geëmailleerde emmers, of goede blikken (vertinde) en geverniste bussen. Gegalvaniseerde dus verzinkte bussen moeten worden ontraden, daar het zink door de honig wordt aangetast. Hierna laten we de honig 8 a 10 dagen rustig staan, gedurende welke tijd de zich erin bevindende lucht gelegenheid heeft zich aan de oppervlakte als schuim te verzamelen. Bovendien komen ook de kleinste wasdeeltjes, die de zeef konden passeren naar boven en kunnen we deze gemakkelijk tegelijk met het schuim verwijderen.

Nog te dikwijls treft men honig aan in flacons, waarin zich op de versuikerde honig een laagje wit schuim bevindt met hier en daar zwarte stipjes. (wasdeeltjes) Door op de boven omschreven wijze te handelen kan dit geheel voorkomen worden. Met het vullen der flacons wachten we bij voorkeur totdat zich de eerste kristallen vertonen, de honig dus enigszins troebel begint te worden. Door de honig dan eerst nog eens flink om te roeren wordt een gelijkmatig kanderen (kristalizeren) in de flacons bevorderd. Let er echter op, dat
ge met het vullen der flacons niet zolang wacht, dat de honig te ver kandeerd is, daar dit vullen dan zeer moeilijk gaat.

De leeggeslingerde raten worden door de meeste imkers buiten op enige afstand van de stal geplaatst om door de bijen te worden drooggelikt en hiertegen is ook geen bezwaar, mits we maar zorgdragen, ze op het juiste ogenblik weg te nemen, d.w.z. zodra ze droog zijn, daar de bijen ze anders door knagen aanmerkelijk kunnen beschadigen.

Daar de zomerdracht zoals hierboven reeds gezegd meestal omstreeks 20 Juli ophoudt, hebben we in 't laatst van Juli een mooie gelegenheid om de bijen klaar te maken voor de heide. Het verdient aanbeveling in deze tijd te gaan voederen (bij voorkeur honig) om de koningin tot het leggen van eitjes te prikkelen.

Door de drachtpauze (20 Juli tot 8 Aug.) gebeurt het namelijk dikwijls, dat de koningin hiermede bijna geheel ophoudt, waardoor het volk met zeer veel open cellen in het broednest op de heide komt, die dan met honig worden volgedragen. Hierdoor krijgen we geen of veel te weinig honig in de honigkamer, terwijl we tegen het einde van de heidebloei een tekort krijgen aan jonge bijen, waardoor het broednest in sterke mate wordt ingekrompen. Ga verder alleen met zeer sterke volken en jonge moeren naar de heide, de bijen, die de heidehonig zullen halen moeten reeds in de volken aanwezig zijn en kunnen niet meer eerst op de heide geteeld worden.

Daar het volk in Aug. niet meer die sterke drang tot uitbreiding heeft, die het in de zomer had, kunnen we op de heide de koninginneroosters weglaten, de koningin zal maar zelden naar boven gaan, terwijl het rooster steeds een belemmering voor de haalbijen vormt.
E. L.