VERENIGINGETJE SPELEN.


Verschillende onzer leden zonden mij krantenknipsels waarin de oprichting van een nieuwe bijenvereniging werd aangekondigd. Sommige leden vrager, mij nadere inlichtingen, anderen verwonderen er zich over, dat men het nodig vindt wéér een nieuwe bijenvereniging op te richten en vragen mij of we nog al niet genoeg verenigingen op dit gebied hebben. Anderen zetten een paar grote uitroeptekens naast die berichten, welke uitroeptekens meer zeggen, dan vele regels.

Weer andere inzenders vragen mij of daar nu niets tegen te doen is, want op deze wijze voortgaande ligt de toch al met lamheid geslagen bijenteelt spoedig geheel op sterven.
Op al die vragen verwacht men van mij een antwoord. Ga in het Maandschrift tegen zulke scheurmakers maar eens flink te keer, schrijft me een lid.
Deze schrijver schijnt te menen, dat onze leden zo weinig gezond verstand hebben, dat zij niet weten, dat een dergelijke verbrokkeling niet anders kan uitlopen, dan op een volslagen debacle. Wij bezitten niet minder dan 5 organisaties op dit gebied, waarbij zich nu een 6e heeft geschaard.

Willen al die landelijke organisaties doen wat zij verplicht zijn te doen, dan zullen zij elk voor zich de bijenteelt moeten bevorderen en de belangen der leden behartigen.
En wat krijgen we te zien? Niets anders dan van de andere verenigingen leden aftroggelen en wat de voorgangers doen als regel zéér gebrekkig na-apen.
Een nieuw geluid hebben we in al die jaren nog niet vernomen. Het nieuwe geluid komt nog steeds van onze vereniging, dat zal binnenkort óók weer blijken. Wij vernemen bij zo'n oprichting steeds, dat de belangen der leden BETER behartigd zullen worden, maar van dat béter behartigen hebben we in al die jaren nog niets gezien, wél beloften gehoord. Beloften bij de vleet! Iets beloven is zeer gemakkelijk; beloften na te komen gaat minder vlot.

En wie maar veel belooft vindt bij tal van mensen gehoor. Wie bekocht is, schaamt zich vaak dit te erkennen en het liedje is dan gewoonlijk maar wéér een nieuwe vereniging oprichten. Wéér met nieuwe beloften, die niet zijn na te komen, omdat de oudere verenigingen reeds het maximum doen wat zij kunnen en begrijpen, dat men met beloften alléén er niet komt. Die zelfs overtuigd zijn, dat het beter is niets te beloven, niets voor te spiegelen, doch te doen wat mogelijk is om het meest mogelijk rendement van het lidmaatschap te geven.

Wij zullen hier stilzwijgend voorbijgaan de oprichting van de Zuidelijke verenigingen, daar golden andere motieven, welke wij wel niet delen, doch begrijpen.
De oprichting van de Ned. Imkersbond — aan vele van onze oude leden nog wel bekend — was een typisch staaltje van „verenigingetje spelen". Het motief was: GOEDKOPERE SUIKER. Wat er van terecht gekomen is kan ieder nagaan, die de suikerprijzen EN DE VOORWAARDEN van onze Vereniging en die van de Imkersbond eens met elkaar vergelijkt.

Bij de Imkersbond waren mensen, die het met de gang van zaken in die bond niet eens waren. Inplaats nu, dat men ging terugkeren tot het verlaten nest, meende men de imkers te verblijden met de oprichting van weer een nieuwe vereniging, welke volgens de laatste OFFICIËLE gegevens — schrik niet — 100 leden telt. Wij hebben afdelingen, die het 3-voudig aantal leden tellen.

Dat dergelijke „verenigingen" zich uitsluitend bepalen tot het leveren van suiker, niet anders kunnen doen, zal elk lezer wel begrijpen.
En nu onze 6e vereniging. Volgens het oude wel wat afgezaagde recept zal deze vereniging de suiker leveren tegen een lagere prijs, dan al die andere verenigingen dit doen. 4 Verenigingen nu de onze opgericht, zijn met dezelfde beloften gekomen. Al die 4 hebben door hun daden moeten erkennen, dat hun dit niet mogelijk was en behoudens de in het begin genoemde motieven feitelijk hun bestaansrecht nietig hebben verklaard.

Nu zal de 6e vereniging alle andere hierin overtreffen. Wat de 4 niet hebben kunnen bereiken wordt nu door no. 6 beloofd, neen verzekerd! En als déze vereniging zich weer zal moeten scharen bij de andere niet-kunners, dan wordt natuurlijk no. 7 opgericht, die óók belooft, doch evenmin kans ziet beloften na te komen en dan komt no. 8 en de geschiedenis herhaalt zich totdat er zoveel verenigingen zijn, dat WIJ noodgedwongen die andere verenigingen moeten volgen en óók onze suikerprijzen moeten verhogen, of wat op hetzelfde neerkomt, de voorwaarden moeten gaan aanpassen bij die van de andere verenigingen, hetgeen practisch neerkomt op indirecte verhoging van de suikerprijs!

De kortzichtigen onder onze leden zullen dan gaan inzien, dat zij dwaas deden gehoor te geven aan het zoet gefluit. Velen zullen terugkeren, anderen zullen wéér een nieuwe vereniging gaan oprichten totdat er geen enkele vereniging meer bestaat, die levensvatbaarheid heeft. En dan zal er om steun gevraagd moeten worden bij de Regering, niet slechts tot het in stand houden van de bijenteelt, doch wél, zelfs in de eerste plaats, tot die van de talloze en bloedloze verenigingen.

Tot zulke hopeloze toestanden moet het verenigingetje spelen zeker leiden. Ik mag hier misschien wel een publiek geheim verklappen, dat geen enkele vereniging zijn suikerprijs bepaalt, vóórdat wij dit hebben gedaan en wij zijn er van overtuigd, dat, indien wij de suikerprijs zullen verhogen, dit door de andere verenigingen gretig zal worden nagevolgd.
Feitelijk behoeven wij voor de denkende leden onzer vereniging dit niet neer te schrijven. Ieder lid onzer vereniging kan uit de jaarlijkse rekeningen zien hoe de stand van zaken, óók van de suikerlevering is. Wie ons de rekeningen kan tonen van de bonden, die de suiker beloven goedkoper te leveren dan onze Vereniging, hij zal daar onze leden een dienst mede bewijzen. Nog nimmer zagen wij ooit zo'n rekening gepubliceerd!

Uit de voorspiegelingen zou men - althans de buitenstaander - kunnen opmaken, dat het leveren van suiker het enigste doel der verenigingen is. Het is echter wat ónze vereniging betreft, niet eens DOEL. Het behoort tot onze werkzaamheden in 't belang der leden, zoals b.v. de zorg voor het onderwijs, Maandschrift, bibliotheek, handel e.d.
Tegenover het quotum - er wordt steeds van contributie gesproken, doch dat is op zijn zachtst uitgedrukt onjuist - van onze 6e vereniging staat geen enkele prestatie. Volgens op zeer ruime schaal verspreide circulaires (welke afdelings-.secretaris verstrekt aan die oprichters ónze adreslijst - ?? zal suiker worden geleverd. Maar daarvoor is het absoluut niet nodig, dat men quotum of contributie betaalt!

Immers ónze suikerlevering wordt geheel afzonderlijk beheerd en geen enkele cent van het betaalde quotum is daarvoor nodig! Zouden wij ons uitsluitend wensen te bepalen tot het leveren van suiker (wij zouden dan een SUIKER-vereniging en geen IMKERS-vereniging zijn) dan zouden wij dit kunnen doen ZONDER EEN ENKELE CENT QUOTUM OF CONTRIBUTIE TE VRAGEN, m.a.w. de te betalen contributie of het quotum aan dergelijke SUIKER-VERENIGINGEN verhoogt de suikerprijs zonder dat de argeloze besteller dit beseft!
Zo moest b.v. een lid van onze 6e vereniging 12 ½ ct. betalen voor 2½ K.G. suiker, doch voor zijn ene volkje 25 ct. contributie betalen. Samen dus 37 ½ ct. Voor die 37½ ct. ontving hij niets anders dan 2½ K.G. suiker, welke hij nog zelf moest halen óók. Wie rekenen kan zal gemakkelijk kunnen zien hoeveel dien man l K.G. suiker kost, nl. 37½ ct. : 2 ½ 15 ct. per K.G. afgehaald aan het adres!

O Heren bevorderaars van imkers; O verenigingetjespelers; O brave goeddoeners, 15 ct. voor een enkele K.G. suiker! Bijna 3 keer de prijs welke de leden bij ons behoeven te betalen! Zal men dan werkelijk nooit wijzer worden?
JOH. A. JOUSTRA.


KUNSTRAAT EN GROTERE CELLEN.
Omdat dit onderwerp aan de orde van de dag is wordt hier medegedeeld wat Dr. Philipp te Dobbeln hierover schrijft in die Deutsche Imker-führer van Jan. 1935. Prof. Baudoux in België heeft reeds aangetoond, dat door het gebruik van grotere cellen in kunstraat ook grotere bijen ontstaan. Helaas is deze onderzoeker overleden, waardoor de vraag of door grotere bijen ook de honigoogst toeneemt niet beantwoord is. (Doch wel onderzocht wordt. Red.) Philipp heeft nu nauwkeurig nagegaan hoeveel cellen in gewoon kunstraat van de handel per vierk. d.M. voorkomen. Dit aantal varieert van 800 tot 840 cellen per vierk. d.M., terwijl bekend is dat de eerste gietvorm van Mehring slechts 750 cellen per vierk. d.M. telde. Worden volken oplettend nagezien, dan moet het opvallen, dat de grootte der werkbijen niet steeds gelijk is, in ieder volk komen grotere en kleinere werkbijen voor, al valt dit bij oppervlakkig bekijken niet dadelijk op. Te verwonderen is dit niet; want bij alle dieren komen kleine verschillen in de grootte voor, is het verschil groot dan valt het natuurlijk iedereen op. Hierbij komt dat, naarmate de raten ouder zijn, ook de celinhoud kleiner moet worden, zodat bij zeer oude raten alle werkbijen in grootte moeten afnemen. Slaan wij nu na wat in bekende bijenboeken over de celgrootte wordt aangegeven, dan blijkt dat deze maat niet steeds overeenstemt. Zie hiervoor Zander: Das Leben der Bienen S. 42, Ludwig S. 261 en H. Huber S. 27. Merkwaardig is het, dat alleen door Prof. Zander de celdiepte wordt aangegeven, omdat deze toch ook invloed moet hebben. Philipp heeft nu bij twee volken uit Palestina nauwkeurig de grootte, de dikte der celwand en de diepte der cellen van natuurraat van deze bijen opgenomen. De bijen uit Palestina zijn iets kleiner dan de bijen uit Europa. Hij heeft daarbij gevonden dat zelfs bij natuurraten de afmetingen der cellen niet geheel overeenstemmen, kleine afwijkingen komen ook daarbij voor. Nemen wij na aan, dat 800 cellen per vierk. d.M. normaal is bij de gewone kunstraat in de handel, dan zullen er, wanneer wij grotere cellen gaan gebruiken er minder cellen per vierk. d.M. zijn. Philipp heeft daarom het aantal cellen van kunstraat met grotere cellen geteld en kwam toen tot het aantal cellen van 692 per vierk. d.m. Twee volken voorzien van deze kunstraat werden vanaf het voorjaar geregeld nagegaan. De ontwikkeling der volken liet niets te wensen over; maar toen de dracht begon viel het op, dat het aantal haalbijen opvallend klein was bij vergelijking met een volk dat alleen natuurraat of gewoon kunstraat had. Wanneer er minder cellen zijn, kan de moerbij ook minder cellen beleggen en komen er later ook minder haalbijen. Waren dit slechts enkele bijen, dan zou dit weinig invloed hebben; maar Philipp berekent dit aantal op bijna 2500 werkbijen. Dit geeft te denken; want het onaantastbare beginsel blijft toch, dat het volk om veel honig te kunnen winnen zo sterk mogelijk moet zijn. Wort een volk door het gebruiken van grotere cellen hinderlijk zwakker, dan zou dit verholpen kunnen worden door aan de broedkamer meer ramen te geven; in deze richting wil Philipp zijn onderzoekingen dit jaar voortzetten, theorethisch schijnt mij dit logisch toe; want door meer cellen te geven moeten er ook meer bijen komen. Gebruiken wij kunstraat met grotere cellen, dan moet nu en dan worden onderzocht of er geen natuurraat gemaakt is; want die zal cellen met gewone grootte bevatten. Alle natuurbouw in de broedkamer moet steeds verwijderd worden, in de honigkamer maakt het geen verschil of er natuurraat is. (Toch wel iets. Red.) Die Imker-fuhrer komt eerst in 1936 ter beschikking van de leden.
L. J. VAN RHIJN.

Naschrift Red. Aan het bezwaar van minder bijen kan worden tegemoetgekomen door omhangen, onderzetten of desnoods nog een broedkamer op te zetten. De kwestie van grotere bijen wordt in een apart artikel behandeld: (Zie het artikel : „Nederlanders maken kennis met grotere bijen" in dit nummer.)
RED.