DE MIJTZIEKTEBESTRIJDING IN ZEELAND.

In het Mei-nr. van 1934 van ons blad eindig ik een stukje over „De mijtziekte in Zeeland" met de opmerking dat het samengaan van de afdeling Oostburg met haar leider, den Heer Hoolhorst, en mij het vertrouwen schenkt, dat dit gevaar voor de Nederlandse bijenhouderij in de geboorte zal kunnen worden gesmoord.

Het volgend relaas mag de indruk wekken, dat dit vertrouwen, menselijkerwijze gesproken, niet is beschaamd geworden.
Het was mede gebaseerd op onze kennis van de ziekte, waaromtrent in dit stukje alsmede in jaargang 1928 voldoende is geschreven, zodat hierop niet meer wordt teruggekomen.
Onze kennis toch van deze ziekte en van haar succesvolle behandeling door middel van de Frow-methode maakt het toch mogelijk, dat bij een energieke aanpak goede resultaten verkregen moeten worden. Over deze behandelingsmethode in de eerste plaats hier nog enkele woorden.

Reeds interessant is het de geschiedenis te vernemen van deze methode.

Wij weten, dat Engeland de laatste twintig jaren in op-en-neergaande lijn zeer veel van de mijtziekte heeft geleden. Honderdduizenden volken zijn daar aan de ziekte ten gronde gegaan. Jarenlang heeft men daar begrijpelijkerwijze gezocht naar een bestrijdingsmiddel.
Dr. Moryenthaler, de bekende en hooggewaardeerde leider der afdeling bijen-ziekten aan het melkkundig bacteriologisch laboratorium te Liebefeld-Bern in Zwitserland schrijft in de Schweizerische Bienenzeitung van 1933 (blz. 483 e.v.) over den ontdekker, den Engelsman Frow en zijn methode het volgende:

„Zijn wijze van arbeiden en over het algemeen de geschiedenis der ontdekking van het bestrijdingsmiddel is er een in de bijenteelt niet zeldzaam voorbeeld van, dat een energieke praktiker en heldere kop ook zonder universitaire studie de meest waardevolle ontdekkingen kan doen.

De vroege dood van zijn vader verhinderde de uitvoering van zijn wens natuurwetenschappen te gaan studeren. Op 14-jarige leeftijd moest hij in de spoorwegdienst treden en voor zichzelf zorgen. Nu is hij stationschef. In de weinige vrije tijd verzorgt hij zijn bijenstand van 30 volken. Nadat hij door de mijtziekte twee-maal zijn hele stand had verloren, ging hij zelf naar een middel zoeken. Eerst bestudeerde hij zorgvuldig alles wat er van de ziekte geschreven was. Hij leerde de microscopische techniek en vond zelf een mooie manier voor het tevoorschijn brengen van de luchtbuizen (waarin de mijten nestelen). Na vele mislukkingen scheen hem het nu onder zijn naam bekende middel succes te beloven. Met een nauwkeurigheid en zelfcritiek, die elke wetenschappelijke specialist tot eer zou strekken, heeft hij dan de methode verder uitgewerkt.

Elke kleine schrede-voorwaarts werd zeer zorgvuldig naar alle kanten onderzocht en zowel het bijenlaboratorium in Aberdeen, als een chemicus in Lincoln ter controle voor gelegd. Nu is de Frowse vloeistof overal als een betrouwbaar middel erkend".
Maar met het middel alleen is het niet gezegd.

Zoals hierboven door Morgenthaler aangehaald en hieronder nader zal blijken is de methode het resultaat van een telkens weer meten, proberen, wijzigen en controleren.
Een episode uit de geschiedenis had ik het genoegen zelf mee te maken, toen ik in 1928 het Bijencongres in Zwitserland in Rijks-opdracht bezocht.

Het was hoogst interessant de discussies te volgen tussen den Engelsman Ellingworth, de vertegenwoordiger van Frow en de Zwitsers. Deze laatste hadden een stand van 100 volken lijdende aan de ziekte volgens de Frowse methode behandeld en resultaten verkregen, welke door de Zwitsers toch niet algemeen erkend werden. Niets verwonderlijk als men het bijen leven en de gecompliceerde processen, welke in dit leven zich afspelen, uit studie en ervaring kent.

Doch dank zij de voortgezette onderzoekingen van Morgenthaler is men in Zwitserland tot de erkenning gekomen, dat het middel afdoende is, gelijk hij hierboven dan ook neerschrijft.

Men zal het mij ten goede houden, dat ik over deze geschiedenis van jaren meende niet korter te kunnen schrijven dan ik hier deed.

En nu de methode.

Grondslag van deze is de verdamping van een stof, welke de mijt en haar broed doodt, terwijl de bij onbeschadigd blijft. Hierbij moet, in verband niet de giftigheid óók voor de bijen, rekening gehouden worden met de sterkte van het volk, met het jaargetijde en met de weersgesteldheid, en uitgaande van dr inhoud van de kast of de korf wordt naar al deze factoren de dosering van het middel bepaald. De behandeling is dus individueel.
Daarom alleen behandeling van de volken, die bij het microscopisch onderzoek ziek blijken te zijn. In Zwitserland is dit anders. Daar luidt een besluit van de veeartsenijkundige Dienst aldus, dat een behandeling van alle volken in de vliegkring van een zieke stand moet plaats hebben. Dan kan ook een dergelijke kring direct na de behandeling weer „vrij" worden verklaard. Vroeger werd n.l. een gebied waar de ziekte voorkwam, talrijke bezwarende bepalingen opgelegd.

Als tijd van behandeling zijn de wintermaanden December tot Maart uit te te sluiten. De gunstigste tijd is eind October en begin November. Frow heeft ook een zomerbehandeling aangegeven.

De behandeling bestaat in aanwending van het middel bestaande uit:
-. 2 delen benzine,
-. 2 delen nitrobenzol,
-. l deel safrol,
gedurende 7 dagen in een dosis, van 1.8 cm³ welke van boven moet geschieden.
Op de 10de dag wordt het vilt, waarop het middel wordt gedruppeld, weggenomen. Daar het middel de nestreuk wegneemt treedt zeer gemakkelijk roverij op, één der voornaamste euvelen van de methode.

De dood van een volk, hetgeen veelvoudig na de behandeling is voorgekomen berust volgens

Frow op het volgende:

1e. Gebruik van het middel bij te sterk besmette volken; (te weinig gezonde bijen)

2e. Verhongeren als gevolg van roverij;

3e. Onvoldoende ventilatie gedurende en na de behandeling.

Bovenstaande opmerkingen wijzen er op, dat het een tere behandelingswijze is. Het is, bij enig nadenken, ook niet anders mogelijk. Een vergiftig middel toepassen, waarbij de opgesloten mijten (in de luchtbuizen) zoveel van het gif binnen moeten krijgen tijdens de 7 dagen dat deze afsterven, terwijl de bij blijft leven.

Nadat in Januari 1934 het eerste geval in Oostburg bekend werd, is kort daarna een vergadering van de afd. Oostburg belegd, waar door mij een uiteenzetting over de ziekte werd gehouden en een levendige gedachtenwiselling omtrent de herkomst plaats had.
Een vragenlijst aan alle leden werd verzonden om omtrent eventuele verdachte sterfgevallen, herkomst van de ziekte, aankoop van volken of koninginnen uit het buitenland nadere gegevens te verkrijgen.

Het bleek, dat bij 6 eigenaren in 1933 met een aantal volken van 36 er 8 stuks, in 1934 van de 45 stuks er 26 onder de verschijnselen van „de Krabbel-ziekte" waren gestorven.
Bij deze imkers werden bij het standonderzoek alle overgebleven volken ziek bevonden in een graad van 10—100 %.

Aangaande het voorkomen van de ziekte in België, waaraan natuurlijk gedacht is geworden, is gebleken dat in 1930 volgens een mededeling, mij van deskundigen kant verstrekt, aldaar een geval is geconstateerd. In 1934 ontving ik uit een plaats in Belgisch Vlaanderen enige monsters, welke positief waren. Een uitgebreid onderzoek naar de plaats van herkomst had overigens weinig betekenis, daar in 1931 door enkele imkers in Oostburg verdachte sterfgevallen waren waargenomen, welke wel niet van deskundige kant zijn onderzocht, doch het vermoeden van mijtziekte niet uitsluiten.

Beide landen hadden in 1934 de ziekte en van oneindig meer belang is, dat België de ziekte net zo mag bestrijden als wij het hier hebben gedaan.
Na de oriënterende maatregelen werd met het Bestuur der afdeling besloten:

1e. tot behandeling van de zieke volken, ondanks de ongunstige tijd eind Maart begin April, in verband met toenemende activiteit en broedaanzet.

2e. tot een microscopisch onderzoek van alle volken der leden alsmede van hen, die niet
waren aangesloten bij de afdeling.

De leiding en ook de behandeling is geheel in handen geweest van den voorzitter der afd., de heer A. Hoolhorst, aan wien met des te meer vertrouwen deze werkzaamheden konden worden opgedragen, daar hij als bioloog zich een en ander zeer spoedig eigen kon maken. Hierbij ondervond hij een medewerking van de zijde der imkers, welke bepaald prijzenswaardig was. Bij enkele imkers vielen tengevolge van het zeer ongunstig karakter der ziekte enige doden, terwijl het broed nogal te lijden had gehad.

Het microscopisch onderzoek had plaats aan de Rijks-seruminrichting.
Ook hiertoe was voor de verzameling van 30—35 bijen per volk samenwerking tussen de imkers nodig, waaraan het niet ontbroken heeft.

In Mei, Juni en Juli zijn van 86 bijenhouders, verspreid wonende in alle plaatsen van het Westelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen 315 volken gecontroleerd.
Het onderzoek heeft aldus plaats : de bij wordt op de rug gelegd, kop + ring, waaraan het eerste potenpaar, wordt weggenomen, daarna een schijf van het borststuk afgesneden van ± ½ mM. dikte. Men ziet dan op de doorgesneden massa van spieren, welke de vleugels bedienen. In dit schijfje bevinden zich de luchtbuizen, welke zichtbaar worden gemaakt door de spiertjes wog te nemen na behandeling in loog. Een eenvoudige microscoop of zeer
sterke loupe met sterk licht is voldoende om in de luchtbuizen, zowel de mijteu, larven en eieren als de geringste verkleuringen, teweeggebracht door de aanvreting van de binnenwand der buizen, op te merken.

Als er op deze wijze 10.000 bijen moeten worden onderzocht, moet er een grote routine optreden, wil het werk in een zeker tempo verlopen. Wij bereikten, vooral één der bedienden, een tempo, waarbij 100-120 bijen gemiddeld : per uur werden onderzocht.
Nog één geval in Zuidzande werd ontdekt, terwijl er ook in Oostburg nog één geval bijkwam, welk geval door misverstand niet werd behandeld.

In September werd het onderzoek in Oostburg herhaald om na te gaan of de behandeling resultaat had opgeleverd. Alle volken bleken gezond, uitgezonderd de hierboven vermelde. Van zijn drie volken bleken per 30 bijen er resp. 16, 27, en 6 ziek te zijn. Een overtuigend bewijs van de doeltreffendheid van de Frowse methode!

Nogmaals is in het voorjaar van 1935 de controle bij 14 imkers uit Oostburg en directe omgeving herhaald. Van de 53 volken was er geen enkele ziek. Van de behandelde waren er twee gestorven de derde is afgemaakt, terwijl een opgezette zwerm nu gezond bleek te zijn.
De kleine stal in Zuidzande was door den eigenaar opgeruimd.

In overleg met het Bestuur zal nog twee jaren in Oostburg een controle plaats hebben, terwijl de voorzitter het consigne heeft gegeven, dat bij de minste twijfel een monster moet worden opgezonden.

Vatten wij een en ander samen, dan stellen wij vast, dat waarschijnlijk reeds 3 à 4 jaren, maar zeker reeds twee jaren de ziekte in Oostburg aanwezig was vóórdat ze als zodanig werd aangetoond. Ik mag niet nalaten in dit verband te wijzen op een uitspraak van Morgenthaler, die in een mooi geschrift betreffende ,,10 jaren mijtziekte der honingbij" aldus zich uitspreekt:
,,De ziekte kan in een land voorhanden zijn, ook zonder dat het daar tot een catastrofale massa sterfte is gekomen. Overbrenging en verloop zijn van zo menigvuldige omstandigheden afhankelijk, dat de ziekte zich uiterlijk op zeer verschillende wijze kan vertonen".

Een uitspraak van een dergelijk ervaren onderzoeker moet door de Zeeuws-Vlaamse imkers voor de toekomst goed in het oor worden geknoopt. Enkele van hen verloren 50—80 % van hun volken (één imker van 13 stuks 11 in najaar 1933 en voorjaar tot April van 1934). Catastrofaal deed de sterfte zich niet voor, maar verwaarlozing en onmacht heeft in andere landen menigmaal massa sterfte veroorzaakt.

Doch hiervan mogen wij niet spreken in de korte geschiedenis der bestrijding van de ziekte in Zeeland.
Hier heeft een goed georganiseerde opzet en uitvoering geleid tot een resultaat dat zonder overdrijving volledig mag worden genoemd.

Behandeling volgens deze erkende methode en systematisch uitgevoerde massa-controle van alle volken over grote afstand verwijderd van de ziektehaard heeft tot uitslag gehad, dat bij herhaald onderzoek geen positief geval meer is aangetoond.
Als iemand opmerkt, dat ze weer kan terugkomen, dat er aan de grenzen iemand met enige volken kan zitten, die elke dag kunnen worden besmet en weer een nieuwe haard vormen, is dit niet tegen te spreken.

Op zijn hoede zijn is hoofdzaak; de Belgische grensbewoners, zonodig de Belgische autoriteiten er op wijzen, wat er gebeurd is en verzoeken alsmede krachtige maatregelen te nemen. In verband met het verkregen succes mag het tot de plicht van een land gerekend worden, deze aangelegenheid niet te verwaarlozen.

Morgenthaler heeft eens gezegd, dat in een land, waar de bijenteelt op een hoge trap van ontwikkeling staat vanzelf de behoefte en de wens opkomt ook volop aandacht te schenken aan haar gezondheid en door middel van goed georganiseerde diensten ziekten te bestrijden.
Ik wil niet zeggen, dat bij ons de bijenteelt op een hoge trap van ontwikkeling staat, doch wel, dat de dienst van de Rijks-seruminrichting er is om haar gezondheid te bewaken en te bevorderen.

Nogmaals wil ik wijzen hoe door samenwerking van laboratorium en practijk het mogelijk is resultaten te bereiken.

ROTTERDAM. A. J. WINKEL.