Wenken voor de kastimker.


In September nadert het bijenjaar zijn einde, de natuur bereidt zich voor op haar winterrust, de dagen worden korter en hoewel we in September dikwijls nog kunnen genieten van echt zomerse dagen, de nachten zijn vooral in de tweede helft van de maand reeds zeer koel.

Meestal komen omstreeks 10—15 September de bijen van de heide terug en geven den imker handen vol werk. Het voorspellen van de uitkomsten van de heidedracht is steeds zeer lastig. Dit jaar leek het in Juni en de eerste helft van Juli uitmuntend, maar door de droogte in eind Juli en begin Augustus vreesden reeds velen, dat het op een fiasco zou uitlopen en nu terwijl ik dit schrijf (half Augustus) hoor ik van verschillende zijden, dat men tot nu toe vrij tevreden is ; we zullen het beste dus maar hopen.

Het eerste werk, dat we te doen hebben is het afnemen van de honig. Daar de bijen na de heidedracht gewoonlijk zeer lastig zijn, raad ik U aan bij dit honig afnemen zoveel mogelijk gebruik te maken van de carbollap, daar de bijen zich hiermede vlug laten verdrijven en juist op vlug werken komt het aan.

Volle en goed verzegelde ramen met raathonig worden bij elkaar in honig-kamers gehangen en op een koele en droge plaats van boven goed afgedekt opgeborgen. De niet verzegelde ramen worden zo spoedig mogelijk verwerkt, omdat de open honig water aantrekt en dan na korte tijd gaat gisten.

Meestal bevindt zich ook in de broedkamer vrij veel heidehonig omdat het broednest gedurende de heidedracht in sterke mate is ingekrompen. Vroeger werd deze heidehonig vrij algemeen als wintervoorraad in de volken gelaten het is echter gebleken, dat heidehonig in ongunstige winters, d.w.z. winters met weinig vliegdagen, de oorzaak kan zijn van het optreden van roer soms tezamen met nosema.

Dit wordt toegeschreven aan de aanwezigheid van dextrine-achtige stoffen, die voor de bijen onverteerbaar zijn en waardoor de cinddarm tegen het einde van de winter dus overvuld geraakt. Het is daarom alleszins aan te bevelen, deze honig met behulp van Ericaborstel of kolbtoestrl te slingeren. De heidehonig bevindt zich, hoewel het een vloeistof is, in een gelatine-achtige toestand, die kan worden opgeheven door de honig in beweging te brengen. Bovendien is de viscositeit, de taaiheid van heidehonig groter dan die van de zomerhonig. Daar deze taaiheid bij hogere temperatuur geringer wordt, verdient het aanbeveling, het hand-kolbtoestel tussen het kolben van twee ramen in een pannetje met kokend water te zetten, dat op een gas- of petroleumstel geplaatst is, zodat het water voortdurend blijft doorkeken.

Voor het kolben moet echter het kolbtoestel flink worden afgestoten, zodat er geen water aan blijft hangen. Hierdoor zou namelijk het watergehalte van de honig te hoog worden, waardoor grote kans op gisting bestaat.

Indien mogelijk moet de honig geslingerd worden, zodra hij van de volken ia genomen, omdat hij dan nog warm is. Is dit door omstandigheden niet mogelijk, dan kan men de gevulde ramen voorzichtig verwarmen, echter vooral niet te sterk, daar dan het was zacht wordt en zijn weerstandsvermogen verliest. De temperatuur van het bijenvolk (30—35°) is de meest geschikte.

Zeer eenvoudig gaat dit verwarmen door enkele broedkamers gevuld met volle ramen op een lege broedkamer te plaatsen. In deze lege broedkamer kunnen dan enkele waxine theelichtjes gezet worden, waardoor de honig zeer matig verwarmd wordt.
Om afkoeling gedurende het slingeren tegen te gaan is het gewenst, ook het vertrek, waarin men slingert, flink te verwarmen.

Het slingeren moet vooral in het begin, wanneer de raat nog vol is, zeer voorzichtig, dus langzaam geschieden. Het beste is, bij ieder stel ramen de enezijde dezer ramen aanvankelijk slechts half leeg te slingeren en ze dan nog eens om te draaien om de eerste zijde geheel leeg te slingeren. Ook is het een vereiste, dat de gaasramen, waaruit de kooi van de slinger bestaat, goed vlak zijn, zodat de ramen gedurende het slingeren, niet kunnen doorbuigen.

Uit de aard der zaak moet men bij heidehonig langer draaien dan bij zomerhonig ; wanneer de ramen bijna leeg zijn kan met zo groot mogelijke snelheid worden gedraaid.
Het zeven van de heidehonig gaat zeer moeilijk. Beter dan door een metalen zeef gaat het door een kaasdoek (verkrijgbaar bij Af d. Handel te Wageningen) die we over de bus of pot spannen) waarin we de honig voorlopig willen bewaren.

Af en toe moet de honig, die op de kaasdoek staat eens geroerd worden, daar na enige tijd weer de gelatine-achtige toestand intreedt, die ook in de cellen bestond. Dit roeren moet echter zeer rustig en langzaam geschieden en wel zodanig, dat de lepel niet boven de oppervlakte van de honig uitkomt. Doen we het te snel. dan brengen we kleine luchtbelletjes in de honig, die bijna niet meer te verwijderen zijn, en waardoor de mooie heldere kleur verloren gaat.

Bij het afnemen van de honig hebben we meestal meteen gezien, welke volken sterk, minder sterk of zwak waren. Wanneer we hiertoe gelegenheid hebben is het gewenst, de zwakkeren te versterken met bijen uit korven, die door de korfimkers als naakte volken worden aangeboden. Ook kunnen we twee zwakke volken samenvoegen en in de leeggekomen kast een nieuw naakt volk plaatsen. Het samenvoegen van twee volken gaat in het najaar, wanneer de dracht afgelopen is zeer eenvoudig, d.w.z. onder vechten of afsteken der toegevoegde bijen. Het beste is het om het tegen de avond te doen en zekerheidshalve het standvolk zowel als de toegevoegde bijen met suiker- of honigwater te besprenkelen.

Indien de koningin van een volk minder goed of te oud is, wordt ze door een betere vervangen.

Om met zoveel mogelijk jonge bijen te overwinteren, gaan we, voor dat we de wintervoorraad toedienen, eerst nog wat drijfvoeren (dus voeren met kleine hoeveelheden), zodat het volk tot broedaanzet wordt geprikkeld. In sommige jaren gelukt dit zeer goed en krijgen we nog een aardig broednest, in andere daarentegen schijnen de bijen te voelen, dat de tijd voor uitbreiding voorbij is en wordt het broednest niet groter dan drie a vier gedeeltelijk gevulde ramen.

Zodra het weer omslaat gaan we de bijen voor de winter invoeren en geven dan zo groot mogelijke hoeveelheden lauwwarm wintervoedsel. Een goede verhouding is 1½ a 2 kilo suiker op 1 Liter water. Toevoeging van azijn of keukenzout, zoals dit soms wordt voorgeschreven is overbodig. Ook behoeft de suikeroplossing niet gekookt te worden. Om spoedig oplossen van de suiker te verkrijgen is het wel gewenst heet water te gebruiken.
E. L.