BIJENTEELT IN FRIESLAND.

Inleiding van dhr. Y. Stienstra te Leeuwarden op de 13e Nederlandse Imkersdag.

Mijnheer de Voorzitter, Dames en Heren.
Het is me een eer en een genoegen om hier voor deze massale vergadering, waar collega's en belangstellenden uit zovele delen van ons land tegenwoordig zijn iets te mogen vertellen over de Bijenteelt in Friesland. Het moet mij van het hart, toen mij van bestuurszijde de uitnodiging bereikte om over dit onderwerp op onze Imkersdag een inleiding te houden, heb ik mijzelve afgevraagd: Is er tusschen de bijenteelt in deze provincie en in de overige gebiedsdelen van ons land nu wel zoveel verschil dat het de moeite loont om hierover te spreken?

Nadere bestudering van de gegevens echter, welke mij hierover ten dienste stonden, en welwillende inlichtingen van verschillende collega's, die ook in andere streken van ons land geymkerd hadden, brachten mij tot de overtuiging dat er naast vele voor de hand liggende punten van overeenkomst, toch ook zeer merkbare verschillen waren aan te wijzen, met de wijze van imkeren en de resultaten ten opzichte van meer.

Zuidelijk gelegen streken van ons land, al wil hiermee allerminst gezegd zijn, dat er misschien niet wel eens plaatsen zijn aan te wijzen, waar de omstandigheden ongeveer dezelfde zijn. Of dat de hier in Friesland als de meest succesvol geldende bedrijfswijzen ook niet in andere streken met succes worden toegepast. Tevens moge ik nog wijzen op het feit, dat ook in Friesland de omstandigheden nog lang niet overal dezelfde zijn.

Zo is er bijv. een merkbaar verschil tussen het Noord-Westen onzer provincie
—— wat dan overwegend landbouwgebied is —— en het Zuid-Oosten waar men bossen en heidevelden vindt. Terwijl het centrum meer een uitgesproken weide- en merengebied is. Waar nu deze provincie zeer Noordelijk gelegen is voor een groot deel onmiddellijk aan zee, verder doorsneden door tal van wateren en grotendeels buitengewoon vlak en boomloos, behalve dan het Zuid-Oostelijk deel, spreekt het vanzelf, dat het hier meestal belangrijk kouder en winderiger is dan in de meeste andere streken van ons land. Dit komt zeer goed tot uiting in de tijd van rijpheid van verschillende gewassen, zoals groenten en vruchten, welke hier dan ook gemiddeld een 14 dagen later zijn dan in de meer Zuidelijke provinciën. Waar nu de bijen het grotendeels van warmte moeten hebben zou men verwachten, dat het met de resultaten van de imkerij hier in Friesland maar heel matigjes is gesteld.

Wie deze gevolgtrekking echter maakt, is ver de plank mis. Indien de weersomstandigheden gunstig zijn is Friesland, om een klassiek woord te gebruiken, een land, overvloeiende van melk en honing, ofschoon ik er helaas aan toe moet voegen, dat de melk dit jaar verhoudingsgewijs in de meerderheid is geweest. Waaraan is het nu toe te schrijven dat in een betrekkelijk koude en gure provincie toch nog veel honig kan worden gewonnen? Hierop is m.i. maar één antwoord mogelijk, n.l. dit: dat de bijenweide hier wel zeer gunstig moet zijn. Inderdaad is dit ook het geval.

Qua bijenweide wordt Friesland maar door zeer enkele streken in ons land, bijv. door de Wieringermeerpolder, overtroffen. Ofschoon uit den aard der zaak de voorjaarsontwikkeling hier niet zo goed is als elders en het ook niet gewenst is, juist met het oog op het gure klimaat, om voor half April tot drijfvoedering over te gaan, gaat het met deze ontwikkeling, eenmaal begonnen, meestal zeer goed. In dit waterrijke land bloeien uit der aard nog al vrij veel wilgen, welke, zoals bekend, een zeer goede drachtbron zijn.

Daarna komen in de uitgestrekte weidevelden milliarden paardebloemen tot bloei, zodat men soms kilometers ver één goudgeel tapijt ziet waarop de bijen zich naar hartelust tegoed doen. In die tijd kunnen de volken vaak al een grote gewichtstoename tonen. Er worden goudgele raten gebouwd, ja vaak zien vlieggaten van kasten en korven geel. Dit geeft natuurlijk een geweldige steun voor de broedvorming, zodat men tegen de hoofddracht over zeer zware volken kan beschikken, indien men zijn bedrijfswijze zo inricht, dat de volken van die hoofddracht, de witte klaver, voldoende kunnen profiteren. Om op die paardebloemendracht nog even terug te komen. Ik ken een imker, ook woonachtig in het klei-weide-gebied van Friesland, die vaak jaarlijks reeds in Mei een flinke hoeveelheid van die paardebloemhonig slingert. Hij bereikt dit door de kantramen uit het broednest zodra de hierin gebrachte honig rijp is, te verwisselen met ramen voerhonig, b.v. het vorig jaar van de heidedracht bewaard.

Ofschoon pure paardebloemhonig volgens onze smaak niet lekker is, kan men ze door vermenging met andere honigsoorten toch zeer goed gebruiken. Plaatselijk zijn er natuurlijk ook nog andere zeer goede nectarbronnen, zoals bijv. kruisbes en appels in de kwekerijen, welke men hoofdzakelijk vindt in de gemeente "Het Bildt" en hier rond Leeuwarden, op hier en daar voorkomende koolzaadvelden enz.

Verder mogen we met voldoening wijzen op het feit, dat verschillende gemeentebesturen het hunne bijdragen tot verbetering der bijenweide. Door het gemeentebestuur van onze stad worden bijv. veel honinggevende bomen en heesters aangeplant, deels ter vervanging van opgeruimde iepen, deels als beplanting van nieuwe stadswijken en plantsoenen. Ik wil gaarne de gelegenheid benutten om van deze plaats af het gemeentebestuur hiervoor hulde te brengen. Na afloop van de dracht op klaver en linde is er, voorlopig althans, in het kleigebied niet veel meer te halen, waarom de meeste imkers dan ook hunne bijen naar de heide brengen, deels naar het Zuid-Oosten van Friesland, doch voor een groter deel naar het Noorden van Drenthe, daar de heidevelden hier veel uitgestrekter zijn. Vele jaren geleden vond men ook in onze provincie nog zeer uitgestrekte heidevelden, getuige nog sommige plaatsnamen, zoals bijv.

Bergumerheide, enz., doch door verveningen en intensieve ontginning is hiervan zeer veel verloren gegaan en moeten de Friese imkers, voorzover ze niet in het Zuid-Oosten wonen, steeds verder van huis om de heidedracht te benutten. Omgekeerd gaan de imkers uit de zandstreken in het voorjaar hunne volken naar de klei brengen, doch dan meestal naar de klei-bouwstreek van de provincie Groningen, waar nog al veel koolzaad wordt verbouwd, hetwelk onder gunstige omstandigheden natuurlijk ook een zeer goede drachtbron is. De bekende spreuk: "Wie goed wil bijen, moet heien en kleien", wordt dus door onze Friese imkers over het geheel goed verstaan. Ook hier heeft de vrachtauto uitkomst gebracht en het is het vervoermiddel voor onze bijen geworden.

Na afloop van de heidedracht kan er soms in het waterrijke weidegebied in het centrum van Friesland nog aardig gehaald worden op diverse weidebloemen, wanneer het weer in het laatst van September nog gunstig is. Het is wel eens gebeurd dat de bijen na het uitbreken van de heidehoning de wintervoorraad nog konden ophalen, al zijn zulke gevallen natuurlijk uitzondering, daar meestal het weer in de herfst ons in de steek laat. Een en ander demonstreert echter wel het feit dat er in ons koude Noorden voor de bijen wel iets te halen is.

Wat vooral opvalt is dit: dat bij gunstige weersomstandigheden de witte klaver hier in het Friese kleigebied zeer veel honig geeft. Wij hebben het wel meegemaakt, dat onze bijen hier uitstekend gewin hadden, terwijl in andere streken, waar ogenschijnlijk de stand van de klaver niets minder was, er maar matig werd gehaald. Zeer waarschijnlijk oefent de grondsoort hierop invloed uit. Evenals op de kwaliteit van het gewonnen product. De hier gewonnen honig is n.l. dooreen genomen van prima kwaliteit en zeer fijn van smaak.

Uit oude geschriften blijkt, dat de Friese honig reeds in de 7e eeuw beroemd was. Hij werd toen uit Stavoren aangevoerd in de oude koopstad Utrecht, waar toenmaals de neude nog de haven was. Overigens schijnt de bijenteelt in vroegere eeuwen in Friesland een grotere plaats te hebben ingenomen, dan thans. Bij een onderzoek naar eventuele geschriften over bijenteelt in de provinciale Bibliotheek alhier, vond ik een voorschrift over belasting op bijenvolken, luidende als volgt :

Bijenkorven auctorisatie op alle grietsteden en magistraten om ieder in den haren een belasting van 2 stuivers te mogen leggen op iedere bijenkorf tot profijte van de armen, zal met het ekspireeren van dit jaar ophouden. Den l5den July 1702.

Er moeten, zo tekende onze bibliothecaris, de heer van Rhijn, hierbij terecht aan, destijds in Friesland vele imkers zijn geweest, anders was het heffen van deze belasting de moeite niet waard. Het verdwijnen van de heide alsook het vervangen van honig door suiker en het was door andere verlichtings-middelen zal hier een rol hebben gespeeld. Ook hier in Friesland is de rol welke de bijenteelt speelt, een andere geworden. Vond men vroeger de meeste imkers op zand- en veengronden, waar het kennelijk alleen te doen was om het honig-gewin, thans worden de meeste bijen gehouden door mensen, die belang hebben bij de bestuiving van vruchtbomen en landbouwgewassen, terwijl natuurlijk ook hier hoe langer hoe meer natuurliefhebbers door woord en geschrift opmerkzaam geworden, zich op het houden van bijen gaan toeleggen. Wat de gebruikte bijenhonig betreft, ook hierin is in de loop der jaren een grondige verandering gekomen.

De ronde korf is hier in Friesland nagenoeg geheel verdrongen door de losse bouw. Van de gebruikte woning treedt de simplex-kast in hare verschillende variaties het meest op de voorgrond en daarnaast wordt veelvuldig de Gravenhoster boogkorf aangetroffen. Er worden natuurlijk ook nog wel ander woningtypen gebruikt, zoals de Beils-reiskast en de Tukkerkast, doch we geloven niet te overdrijven als we zeggen dat er meer Simplex modellen worden gebruikt dan alle andere systemen samen.

Dit behoeft ons ook niet te verwonderen, daar deze kast zich bijzonder leent voor de in deze streken meest succesvolle bedrijfs wijzen. Zoals ik reeds heb opgemerkt, is de hoofddracht hier de witte klaver. Deze bloeit van ± half Juni tot ongeveer 20 Juli. Als we onze bijenvolken hunne natuurlijke gang laten gaan, dan komen in normale jaren de voorzwermen in de laatste week van Mei of de eerste week van Juni. Wanneer we dus alles op zijn beloop laten zullen de volken zich delen vlak voor de hoofddracht en is er van honig-gewin dus geen sprake. Teneinde nu deze ongewenste toestand te vermijden en de hoofddracht volkomen te benutten, staan ons twee wegen open.

Voor hen, die beslist willen of moeten uitbreiden is de aangewezen weg om te zorgen dat de zwermen zeer vroeg komen. De volken moeten dus reeds vroeg op zwermhoogte zijn zodat ze gedurende de grootste drachtperiode weer aardig in orde zijn, d.w.z. de zwermen reeds flink hebben uitgebouwd en de afgezwermde volken zo mogelijk reeds een bevruchte moer hebben. Indien dit afzwermen, hetzij natuurlijk, hetzij kunstmatig, omstreeks 20 Mei is geschied, dan worden de volken meestal ongeveer 4 weken later zogenaamd tegen elkaar omgeveld, d.w.z. de oude moersvolken —— de zwermen dus —— worden gebracht op de raten van het jonge moersvolk, waar op dat moment weinig of geen broed is en de oude moer volop gelegenheid vindt om eitjes af te zetten, terwijl het jonge volk gebracht wordt op het dichtbezette broednest van de zwerm.

Deze laatste zal nu niet gemakkelijk nu weer gaan zwermen, terwijl beide uitstekende honigvolken kunnen worden. Degenen, die niet willen uitbreiden passen veelal de omhangmethode toe of ook wel de separatiemethode, ofwel beide gecombineerd, d.w.z. de volken met éénjarige moeren worden omgehangen, die met de oudere worden gesepareerd, teneinde de volken weer van jonge moeren te voorzien. Speciale koninginneteelt met het doel om de volken van een van buiten af aangebrachte bevruchte jonge moer te voorzien, komt in deze streken nog slechts sporadisch voor.

Waar men omhangt wordt meestal tevoren een bak met raten onder de broedkamer gezet, teneinde het volk vanzelf te laten afzakken en nadat de moer in de onderste bak met het vormen van een broednest is begonnen, wordt dan het moer-rooster gelegd. Dit is veiliger voor het volk en vergemakkelijkt het zoeken naar de moer. Persoonlijk zet ik reeds in het najaar een bak met uitgeslingerde broedraten van de heide afkomstig, onder de om te hangen volken. Dit heeft het voordeel, dat deze raten door het volk worden drooggelikt en dat het volk in de bovenruimte overwintert, wat het voor tocht en invallende zonnestralen behoedt, terwijl de raten een goede en veilige bewaarplaats hebben.
(Wordt vervolgd).