De wintermaanden zijn zo bizonder geschikt om in vergaderingen van gedachten te wisselen over alles en nog wat de bijenteelt betreffende. Vooral de zgn. praatavondjes, welke wij voor het eerst een 10-tal jaren geleden propageerden kunnen avonden zijn van grote waarde voor den beginner, zowel als voor den gevorderden imker.
Beter dan op een lezing - waar slechts 1 onderwerp de belangstelling heeft en gewoonlijk te weinig tijd voor vragenstellen overblijft - kunnen hier verschillende moeilijkheden besproken worden en het zijn dan vooral de ervaren imkers, die hier belangrijke aanwijzingen kunnen geven.
In officiële vergaderingen hebben gewoonlijk slechts enkele mensen het woord en dat zijn in de regel slechts zij, die het gemakkelijk valt in grote gezelschappen te spreken.
Er zijn tal van imkers, die zich op zulke grote bijeenkomsten niet zo goed durven en ook kunnen uiten, hoewel hun oordeel en ondervinding lang niet behoeft achter te staan bij die van degenen, die wel het woord voeren.
Het slot van het liedje is, dat men minder te horen kreeg, dan wanneer ook zij eens aan het woord waren gekomen.

Een vermakelijke geschiedenis ondervond ik zelf eens voor een 10-tal jaren. Ik zou een lezing houden in een plattelands-afdeling en ik behandelde een bij uitstek practisch onderwerp. Heel veel vragen werden niet gesteld en de Voorzitter meende daaruit te kunnen concluderen, dat de zaak zo helder was uiteengezet, dat ieder haar wel bleek te begrijpen. Langdurig applaus, handjes geven en huis-toe.
Onderweg haalde ik een clubje imkers in. Het was donker op de lange landweg en er werd een zeer geanimeerd gesprek gevoerd, een gesprek waarop ik jaloers was, want ...men besprak het door mij behandelde onderwerp.
Niet vermoedende, dat ik mij in hun gezelschap bevond, besprak men de zaken vrijuit en daar was nogal wat kritiek. En ik vond het buitengewoon jammer, dat deze kritikus zich niet op de vergadering had geuit, want zijn kritiek getuigde van een grote ervaring en van goed waarnemen.
Wij hadden dan van gedachten kunnen wisselen en dat zou de vergadering ten goede zijn gekomen. Nu moesten helaas tientallen daarvan verschoond blijven.
Zo'n kritikus zou echter op een praatavondje, waar het immers ongedwongen en on-officieel toegaat, zich wél hebben laten horen en welk een schat van kennis zou men dan niet kunnen opdoen.
Ik koester nog steeds grote eerbied voor mijn eenvoudige leermeester in de bijenteelt, die zo heerlijk veel van zijn ervaring kon vertellen, als wij tweetjes, soms nog met een derde imker er bij, op een bank voor zijn huis gezeten ons lieten gaan, doch die ons niet veel wijzer maakte, als hij als afdelingsvoorzitter een vergadering leidde.

Hoe komt het toch, dat bij tal van actieve afdelingen er nog zoveel zijn, waar het bruisende leven totaal zoek is? Men is spoedig klaar, door te zeggen, dat komt van de crisis, de mensen zijn nu eenmaal wat sloom.
Maar is dat wel juist? Als het juist was, zouden de mensen in die actieve afdelingen niet onder de crisis gebukt gaan? Ik ken afdelingen, waarvan de leden al veel eerder en veel heviger door de crisis hebben te lijden en waar toch steeds een opgewekt verenigingsleven heerst.
Ik heb me de moeite eens getroost dergelijke afdelingen gade te slaan en heb opgemerkt, dat het bestuur nooit uitgeput raakte om zijn leden belangstelling voor de bijenteelt niet slechts hij te brengen, doch ook gaande te houden. Zo zette men b.v. in een afdeling leden aan het werk, liet hun eens wat van hun werk vertellen, liet kleine eigengemaakte voorwerpen tentoonstellen, bespreken enz. enz. Dergelijke leerzame en aangename bijeenkomsten wakkerden de anderen aan óók eens wat te doen en men verzuimde niet gaarne dergelijke bijeenkomsten. Van zulke afdelingen hoort men dan ook nooit, dat er geen belangstelling is. Doch belangstelling moet gewekt en levendig worden gehouden en het is een grote kunst om een dergelijke leiding te geven. Doch men zal het wel met mij eens zijn, dat alleen op déze wijze het verenigingsleven prettiger... en nuttiger kan worden.
En nu willen wij dit maandpraatje besluiten met een opwekking tot actieve arbeid in het belang van onze leden. Of de bijenteelt veel of weinig opbrengt doet er in dit geval niet toe. Wij maken ons het verenigingsleven gezelliger en nuttiger. Zowel bestuur als leden zullen zich dan behaaglijker gevoelen.

JOH. A. JOUSTRA.