Oproep voor het nemen van enige proeven omtrent
de beste bedrijfswijze voor laatdrachtstreken.


Met laatdrachtstreken bedoelen we de streken met heidedracht. Wel wordt er in de Wieringermeer veel honing op de zeeaster gewonnen, doch de overvloedige zomerdracht op koolzaad, mosterd en witte klaver maakt een geheel andere behandeling der volken mogelijk.
Ook is het doel niet gelijk. Grote zomerdracht geeft slingerhoning. Uitsluitend heidedracht richt zich naar het winnen van zuivere, blanke raathoning in maagdelijke raat. Nu is er overvloedige lectuur over de bijenteelt. Over één onderdeel is er echter weinig te vinden, waaraan men houvast heeft, n.l. de bedrijfsmethoden. Wat er nog van te vinden is, handelt over de omhangmethode, een bedrijfswijze voor streken met voorjaars- en zomerdracht. Voor streken met heidedracht is de kastimker op zichzelf aangewezen. Wij hebben reeds verschillende manieren geprobeerd en ook reeds onze conclusie getrokken, doch zouden gaarne door meerdere imkers eenvoudige proeven genomen zien, om een en ander te bevestigen. Daarom stellen we ons voor, enige bedrijfswijzen voor heidedracht te geven. Het resultaat ter vergelijking wordt uitgedrukt in het aantal K.G. fijne heideraathoning in de honingkamer al of niet vermeerderd met de mogelijke K.G. zomerslingerhoning van witte klaver, linde, dopheide. De dracht op de zandgronden is vrijwel gelijk, met als hoofddoel de heide.
De opzet is als volgt. Voor elke bedrijfswijze kiest men twee volken uit. Om te vergelijken, moet men minstens twee methoden naast elkaar toepassen.
Om te beginnen geven wij de bedrijfswijze No. 1.


Van twee willekeurige volken, die ongeveer tegelijkertijd zwermen, een paar dagen verschil is geen bezwaar, nemen we de bromzwermen aan. Ze krijgen een nieuwe plaats, dus buiten de rij. De broedkamers voor de bromzwermen moeten, ook voor de andere methoden, zoveel mogelijk gelijk uitgerust zijn. Dit kan ieder naar eigen inzicht regelen.
De moervolken blijven op hun plaats en geven na ruim een week de middenzwermen. Meer zwermen wensen we niet. 's Avonds wordt daarom het werk van moerdoppen gezuiverd. Alleen, we nemen één raampje met broed en doppen en opzittende bijen, om dit als afleggertje te gebruiken boven de bromzwermen. De middenzwerm wordt nu, tegelijk met de afgeveegde bijen, op de broedramen teruggestort en behoudt de oude plaats. Het volk zwermt niet meer. Het kan echter wel een paar weken duren, voor de jonge moer eitjes legt, omdat er zoveel broed voorhanden is. Het raam voor een afleggertje komt boven de bromzwerm op de separator, geflankeerd door twee honingramen, waarvoor men desnoods de buitenste ramen van het moervolk gebruikt. Anders moet men dit volkje voeren. In de regel slaagt dit afleggen uitmuntend. Men staat verbaasd, hoe vlug hier een bevruchte moer in aanwezig is. We schrijven dit toe aan de gunstige plaats buiten de rij en aan de kleinheid van 't volk, dat alles moet bijzetten om tot ontwikkeling te komen. In elk geval, we zijn bijna nooit teleurgesteld, als we het volkje nodig hebben. Vier weken na 't vallen van de bromzwerm, of nauwkeuriger uitgedrukt 25 dagen daarna, zoeken we de oude moer uit de bromzwerm en verwijderen ze. Wachten we langer, dan zijn er meest weer opnieuw zwermplannen en lukt de vereniging van onder- en bovenvolk niet. De bromzwerm wordt dus moerloos gemaakt. We geven lucht door de separator. Het onderste volk ruikt de bevruchte moer boven en zet geen redcellen aan. De volgende avond wordt de separator verwijderd. De volken kunnen zich verenigen. Nog een dag later brengen we met een paar teugjes rook het bovenste volkje met het broedraam naar beneden en plaatsen rooster en honingramen als er dracht is. Het is nu ongeveer half Juli.
We zijn zo van twee volken op vier gekomen, die met een gerust hart naar de heide gebracht kunnen worden, omdat de zo behandelde volken in de regel niet meer zwermen. Het is een methode die zeer weinig werk geeft en vrij zeker resultaten geeft.
Hier volgt nog ten overvloede de methode in tekening.

DWINGELO. S. CANCRINUS.