Over de carbollap, over roverij en over carbol als middel tegen roverij.


Reeds is de carbollap ingeburgerd. Het is een stuk doek, liefst dun flanel, dat met verdunde ruwe rode carbol vochtig gemaakt en over de korf of kast gelegd wordt. Haastig wijken de bijen terug en het werken met de bijen is geen kunst meer. De carbollap is voor dames, in het algemeen voor niet-rokers, een uitkomst gebleken.
Maar men moet er voorzichtig mee zijn. Een bezwaar is, dat de honing de carbollucht aanneemt en dit bezwaar geldt het meest, wanneer men de honing afneemt -- juist dan wanneer de bijen het moeilijkst te behandelen, het ongenaakbaarst zijn en men de carbollap het meest nodig heeft. Van meer dan één kant hoorde ik, dat door klanten aanmerking daarop gemaakt was.

Zelf maak ik er geen gebruik meer van. Maar niet om deze reden. Toen ik de carbollap gebruikte, was voor mij de aardigheid er af, van de omgang met bijen namelijk. Het was voor mij de dood in de pot. Je zag geen bijen meer. Ik houd ze liever met de pijp in bedwang. Je blaast wat rook in. Maar al gauw zie je ze terug. Je blaast weer wat rook in en nog eens, als ze weer te druk naar boven komen. Zo wordt het, om zo te zeggen, een tweegesprek tussen de bijen en mij, dat in de regel heel gemoedelijk eindigt. Je kunt ze rustig observeren en uit hun gedragingen de nodige gevolgtrekkingen maken, zodat je weet of je al of niet ingrijpen moet.

Als de honing afgenomen moet worden, dan is het natuurlijk een ander geval. Dan kan van gemoedelijkheid geen sprake zijn. Dan vergeef ik ze graag hun onredelijkheid en stel me te weer. Terwijl ik in het gewone in de regel onbeschermd werk, voorzie ik me dan met kap en handschoenen en verdraag de toch nog onvermijdelijke steken maar.
Carbol is echter ook een uitstekend middel tegen roverij. Natuurlijk is het het beste roverij te voorkomen. Wanneer de hoofddracht is afgelopen, dan zoeken de bijen ijverig naar nieuwe honingbronnen en daarbij hebben ze geen gevoel voor het eigendomsrecht van anderen, dan trachten ze bij naburige volken in te breken. Tegen deze tijd zorge men er voor, meer nog dan anders, vooral niet te voeren overdag, niet met suikerstroop of honing te morsen, alle reten aan de woningen goed dicht te stoppen en de vlieggaten te verkleinen. Maar ondanks alle voorzorgen kan het toch tot roverij komen. Daarom is het altijd zaak geregeld toe te zien om bij het eerste begin van roverij direct verhinderend te kunnen optreden.

Een goed middel is een stuk glas voor het vlieggat te plaatsen, zodat slechts enkele bijen van terzijde kunnen binnenkomen. De rovers, die gewoonlijk recht op het vlieggat aanvallen, stuiten dan op het glas en wanneer ze van de zijkanten trachten binnen te dringen, dan worden ze door de wachters onderhanden genomen en gemakkelijk afgeweerd of afgemaakt.
Een goed middel tegen roverij is ook ruw rood carbolzuur. Men neemt daartoe drie dunne houten plankjes, besprenkelt ze goed met de carbol, onverdund, en plaatst ze in de vlieggaten, één horizontaal beneden langs en de beide anderen aan de zijkanten vertikaal er naast. De rovers trekken zich dadelijk terug en de eigen bijen laten zich niet er door afschrikken. Ze komen wel niet naar buiten, maar die van buiten komen gaan toch naar binnen.

Iets anders is het natuurlijk, wanneer de toestand daarbinnen niet gezond is, wanneer het volk zwak is, een darrenbroedige koningin heeft of helemaal geen koningin. Dan helpt geen middel meer. Dit bleek mij deze zomer nog. We hadden enige korven afgeklopt en toen we daarmee klaar waren, de laatste weer op z'n plaats gezet hadden, bleek dat de eerste al fel te lijden had onder roverij. Van voorkomen was reeds geen sprake meer, rook blazen hielp ook niet meer. De rovers waren direct weer bij de hand, als ik even met blazen ophield, de wachters echter niet en ongehinderd stormden ze naar binnen.
Er zat niet anders op, dan de korf met rovers en al met een prop in het vlieggat en een doek van onder goed af te sluiten en op een afgelegen plaats te brengen om tegen de avond de bijen vrij te geven. En toen ik dat deed, deed ik een ontdekking - al de rovers vlogen naar één bepaalde kast. Ik had tot nog toe in de mening verkeerd, dat de rovers uit verschillende kasten kwamen, dat alle kasten om zo te zeggen hun contingent leverden, dat, om het duidelijker te zeggen, de roofzucht een eigenschap was, die opgewekt kon worden bij alle bijen. Nu bleek me, dat dit onjuist was. Roofzucht bleek geen tijdelijke eigenschap te zijn, opgewekt door bijzondere omstandigheden. Roofzucht bleek een eigenschap van bepaalde bijen te zijn. Het mag dan zijn, dat ook hier bepaalde omstandigheden van invloed zijn, dat roverij het meest voorkomt als er geen voldoende dracht meer is, maar het bleek een hebbelijkheid, of liever een onhebbelijkheid te zijn, die alleen bepaalde bijen eigen is.

Dit werd me nog weer bevestigd begin September op de hei. We hadden alvast wat honing afgenomen en lege ramen ingehangen, op de hoop van nog meer. Het weer was slecht die dag en er vloog haast geen bij. Het was gemakkelijk werken. Maar de enkele bijen, die wij zagen, waren alle van de welbekende goudgele kleur. Ze hoorden thuis in een zuiver Italiaans volk - misschien wel een Cypro-Italiaans dat een van ons - hij wist zelf niet waar vandaan - uit de lucht was komen vallen en dat hij naar de heide meegegeven had. En toen we 's avonds de bakken oppakten om ze mee te nemen - het was nog al laat geworden, doordat de vriend, voor wie ik ze afgenomen had, met z'n auto in het veen was weggezakt - kostte het nog heel wat tijd om die Italiaanse rovers kwijt te raken. Ze deden zich nog altijd te goed.

De conclusie zou dus moeten zijn: probeer roverij maar niet te voorkomen door het vlieggat te verkleinen door een glasscherf voor te zetten of carbolplankjes aan te brengen, maar zoek het rovende volk uit en ruim dat op. Dan zijt gij voor veel overlast gevrijwaard. Maar of het zo gemakkelijk uit te vinden zal zijn? Met dat Italiaanse volk ging het al heel gemakkelijk. Dat is al opgeruimd! Maar als het van de eigen inlandse bijen zijn of bijen van gemengd ras, zoek het er dan maar eens uit. Dat zal niet gemakkelijk gaan. Het zal wel helemaal onmogelijk zijn, wanneer het rovende volk het eigendom is van uw buurman.
Dan zult gij u op andere manier moeten helpen. Probeer het eens met de carbol-plankjes - tenzij het zwakke of moerloze volken betreft. Het beste is die maar dadelijk op te ruimen.

HAARLEM. Dr. M. BRUYEL.