Maart gaf verschillende "zomerse" dagen, April liet het zitten en Mei... een maand om nooit te vergeten. Nagenoeg onafgebroken heerlijk zonnig weer en een overvloed van honinggevende bloeiende gewassen. Geen wonder, dat de volken met zevenmijlslaarzen vooruit gingen en zelfs hier en daar zeer vroege zwermen vielen. Honingkamers werden bezet en geheel of gedeeltelijk gevuld, kortom, wat dát betreft, wij hebben alle reden tot juichen.
Weliswaar hebben we weer eigenaardige verschijnselen kunnen opmerken, b.v. bij zeer uitgebreide broednesten een onevenredig aantal bijen, zodat de bijen moeite hadden het broed behoorlijk te belegeren en tevens op dracht uit te gaan.
Té snelle wasdom, té snel verlies aan uitvliegende bijen? Wij menen beide. Zo'n toestand wordt gevaarlijk voor het toepassen van handelingen, welke men in normale omstandigheden stellig zou verrichten.
Neem b.v. het maken van kunstzwerm, of het omhangen. Bij het maken van b.v. een „vlieger", waarbij men zoals bekend 1 raam met broed waarop de koningin op de oude plaats laat staan en de rest van het volk elders plaatst, vliegt het broed dan te kaal af, vaak met noodlottig gevolg. Merkt men dit tijdig, dan kan men veel herstellen, door de „vlieger" een paar ramen broed méér te geven en later het afgevlogen volk weer met jonge bijen te versterken.
Bij het omhangen merkt men in zo'n geval, dat veel te weinig bijen zich bij de oude moer voegen en liever het broednest blijven belegeren. Hangt men niet om, dan bestaat de kans, dat de bijen moerdoppen aanzetten, doet men het wél, dan blijft de moer beneden met veel te weinig bijen zitten en schiet niet op. Feitelijk zetten we hierbij dan de klok terug.
In zulke gevallen wordt het kennen van den imker op een zware proef gesteld en het zal goed zijn, dat hij een oogje in het zeil houdt.
Ook bij het omhangen kan men dan b.v. een paar ramen broed meer meegeven en die desnoods later weer terughangen.
De zorgzame imker kan op deze wijze veel onheil voorkomen en de teleurstellingen tot een minimum beperken.

Er is buitengewoon veel belangstelling voor de bijenteelt. Niet alleen, dat zich tal van mensen met dit bedrijf gaan bezighouden, doch ook beginnen de imkers zelf zich meer intensief met hun bijen te bemoeien. Er komt meer leergierigheid; men wil béter imkeren, men luistert beter naar meer ervaren collega's, men vraagt en leest en past methoden toe waaraan men zich voorheen - gemakshalve - niet waagde, kortom, we zijn op de goede weg!
Ook het aantal leden neemt gestadig toe. We zijn hard op weg naar de 800 nieuwe leden dit jaar. Als elk van die leden slechts 1 bijenvolk heeft, dan betekent dit weer 800 bijenvolken meer en zo zoetjes aan begint het tekort aan bijenvolken kleinere afmetingen aan te nemen, hoewel we er nog lang niet zijn.
Bij het vernemen van het zeer grote aantal bijenvolken, dat de Wieringermeer van elders zou komen bevolken, trokken verschillende imkers de schouders op en dachten, dat er wel spoedig overbevolking zou heersen. Zij toch zullen verwonderd zijn te vernemen, dat bij het begin van de koolzaadbloei aldaar een koolzaadveld van 8 H.A. zonder een enkel bijenvolk stond te bloeien en de eigenaar een noodkreet naar Amersfoort zond : „zendt me toch bijenvolken!"
Natuurlijk is getracht hem te helpen, doch waar haal je op zo'n ogenblik ineens de volken vandaan? Of hij nog geholpen is, weet ik op het ogenblik, dat ik dit schrijf, niet, doch voor hem en voor den imker, die er wat voor gevoelde, hoop ik van wel.

1936 begint goed; hopen wij, dat ook het einde goed mag zijn, het zou een goede beloning zijn voor de trouwe zorg waarmede de échte bijenvader zijn volken steeds omringt en een steun voor de wankelmoedigen.

JOH. A. JOUSTRA.