Practische ervaringen.



Moerballen.

In het November-nummer van de vorige jaargang van ons Groentje bladz. 278, maakte ik melding van twee gevallen, waarbij, om een voor mij totaal onbegrijpelijke reden, volken hun eigen moeren afmaakten. Een derde geval beleefde ik kort geleden bij de uitwintering.
Voor goed inzicht een kort maar volledig relaas van de handeling.
Volk overwinterd in broedkamer boven ledige honingkamer. -- Broedkamer wordt afgenomen en ongeopend terzijde gesteld. - Honingkamer verwijderd, bodemplank schoongekrabd en afgeveegd. - Broedkamer op bodemplank gezet en geopend. -- Ledige kantraat rechts uitgenomen met de bedoeling deze links tussen de stuifmeelraat en het broednest te plaatsen. - Twee volgende raten het voeder opengekrabd en teruggeplaatst. Eerste broedraat vluchtig bekeken en herplaatst. - De tweede uitgenomen. - Ongeveer op het midden bemerk ik de bekende kluwen. - Getracht met het voorwerp waarmede de raten worden losgewrikt de kluwen te ontwarren. - Deze rolt van de raat in de groef onder de oren van de ramen en spat uitéén. - Moer met drie of vier bijen blijft over. - Een van de laatste geeft, duidelijk zichtbaar, vóór ik mijn hand vrij heb kunnen maken, de moer een prik, juist onder het borststuk, waarop deze onmiddellijk totaal verlamd is. -- Het verdere verloop der handeling, w.o. het onverwijld invoeren van een reserve moer, opgesloten in een moerhuisje, is van minder belang.
Van groter belang acht ik een antwoord op de vragen: 1e wat is de aanleidende oorzaak, dat het volk zijn eigen moer afsteekt? 2e wat is hiervan de reden - het doel?
Met de laatste vraag weet ik absoluut geen weg. Wie van de lezers helpt mij daar mee?
Ten opzichte van de eerste vraag diene de vermelding van enkele omstandigheden, die mogelijk in de richting van het antwoord wijzen
1e. De aanvliegende bijen zijn geprikkeld geworden door het afvegen van de bodemplank, waarbij zij onwillekeurig ook een haal kregen, gestoken ben ik echter niet.
2e. De bijen van de voederraten, welke ongetwijfeld voor een deel dezelfde zijn geweest van sub 1e. werden op het broednest geschud en kwamen zo daar binnen.
3e. van bedwelmende middelen, rook, carbol enz. is geen gebruik gemaakt. 4e. Er was geen of nagenoeg geen dracht, een omstandigheid, die ook voor September gold.
Maar dit alles bijeen geeft geen antwoord op het "hoe?" laat staan op het "waarom?"
Wel vraag ik mij af, had ik niet beter gedaan met, toen ik de kluwen waarnam, niet in te grijpen maar de raat kalm terug te plaatsen? Had het geval zichzelf niet opgelost? Was het wellicht nog beter geweest de kluwen met enkele kubieke c.m. suikeroplossing te begieten ter afkoeling en afleiding? Door de poging de kluwen te ontwarren zijn de aanvallende bijen nog sterker geprikkeld geworden. Ongetwijfeld doen zulke gevallen zich vaker voor; misschien veel veelvuldiger dan uien denkt. Daarom acht ik het van belang, dat ook anderen hun ervaringen mededelen en hun mening ten beste geven.
L. B. M.

Het kan soms nogal wat lijden.

Voorjaarsinspectie: 1 kast goed in het volk, doch darrenbroedige moer. Broed ingelegd, verhoogde deksels.
Moer in verzendblokje op de ramen gelegd, na de darrenbroedige verwijderd te hebben. Scheut suikerstroop nagegeven.
Enkele dagen koud, guur weer en imker niet thuis. 4 Dagen later inspectie. Bijen op het bultbroed teruggetrokken, moer dood in het kooitje.
Jammer van de mooie moer ...en van het ondankbare volk!
Haar (de moer) in de hand genomen, wat warme adem er op geblazen en zie...voelspriet beweegt een ondeelbaar ogenblik van een seconde.
Er is dus nog leven. Moer op de bovenlatten van het volk gelegd (zonder kooitje) en scheut suikerstroop meegegeven. 10 Dagen later inspectie. Gesloten broed!!! Volk hersteld. Thans pracht broednest, jonge bijen en volk in actie, doch allesbehalve dankbaar voor de goede zorgen van den imker, want deze kan het slechts met wolken rook en gemaskerd benaderen! Met een kleine variant kunnen we zeggen: "Ondank is Imkers loon!"
JOUSTRA.

Teeltkeus.

De opmerkingen over Wenken (in de vorige jaargang. Red.) geeft ook mij de moed om de pen ter hand te nemen. Het gaat mij gelijk den schrijver hiervan. Ook ik waag het om mij niet meer bij de beginnenden te rekenen. Dit geeft echter een verkeerd idee. Volgens mijn inzien zijn het juist de meer gevorderden, die het meeste aan wenken hebben als zij ze maar bestuderen, en niet denken, dat is oude kost voor mij. Dit is dit najaar op de heide ook weer gebleken.
In het Aug.-nummer raadt schrijver der wenken aan om, als men naar de heide reist, meteen wat droge suiker mee te nemen. Ik juich deze raad van harte toe, daar ik dit reeds jaren doe zowel in de lente in de boomgaard als op de hei. De resultaten die ik hiermede gekregen heb, waren soms buitengewoon. Ik heb dit mijn collega's, met wie ik samen reisde, aangeraden en op het nut hiervan gewezen, zodat ik blijde ben, dat ik nu hierin hulp gekregen heb. Want de antwoorden die men van soms oude bijenhouders (geen "imkers") krijgt, zoals „ik ga naar de hei om wat te halen en niet om te geven" of "mijn bijen zijn geen knaagdieren, die harde suiker vreten" of "ik heb geen suiker meer", benemen je vaak de lust om hierop verder in te gaan. Zij, die dit jaar op de Veluwe gestaan hebben, zullen nu wel anders praten. Doch nu ter zake.

Mijn eigenlijk doel is de gedachtenwisseling over het 3- of 5-raams bevruchtingskastje met broedramen. Ik heb ze beide in gebruik gehad en vind ze beide goed om te overwinteren. Toch zit er naar mijn mening een fout in voor pas beginnenden en wel deze. Ze vragen teveel bijen. Het vijf-raams vooral. Men moet een tamelijk zwermpje hebben om het te bevolken. De beginnende imker met een of twee volken begint dan dadelijk met te laten zwermen om zijn kastjes bevolkt te krijgen en krijgt van de moederstok weinig of geen honing en van zijn reservevolkje ook niets en laat al gauw de moed zakken. Want het is zeer juist wat schrijver der wenken zegt, dat men met zo weinig mogelijk bijen onder de meest gunstige omstandigheden moeren moet kunnen fokken en bewaren. Hoe dit te bereiken? Mijn methode is deze.
Van een volk, hetzij korf of kast, dat hiervoor in aanmerking komt, laat ik een zwerm met jonge moeren afkomen. Zodra deze geschept is en tot rust gekomen, schud ik hem op een doek of deksel en ga de moeren uitzoeken. Iedere moer krijgt een portie bijen mee en gaat in een 3-raams bevruchtingskastje, raampje 15 bij 12 c.m. inhoud. Gewoonlijk krijg ik van zo'n zwerm 3 of 4 volkjes, soms wel 5. Ik zet ze 24 uur op een donkere koele plaats en dan 's avonds in de stal en het vlieggat open. Gewoonlijk zijn ze tegelijk bevrucht en aan de leg. Na een dag of tien inspecteer ik ze eens na. Als er weinig of geen dracht is, voer ik ze natuurlijk. Nu is mij al enige jaren gebleken, dat de moeren uit een en dezelfde zwerm toch nog verschillende eigenschappen bezitten. Men treft er aan, die hun raampjes van onder tot boven vol broed hebben, terwijl de zuster er naast toch nog een strookje honing als gordel boven het broed heeft zitten, ook al moet men ze voeren. Dit is de vorige zomer ook weer gebleken. Drie zusters naast elkander, 1, 2 en 3 genoemd, moesten wegens de schrale dracht gevoerd worden. Ze hadden ieder ogenschijnlijk evenveel bijen en waren gelijktijdig bevrucht. Ze kregen ieder evenveel voer. Nu hadden 1 en 3 nog een flinke gordel van het voer gemaakt en een klein, maar mooi broednest. No. 2 daarentegen had alles vol broed zitten maar niets overgespaard. Bij het omwisselen in de grote kast bleken de eerste 2 goede honingvolken en de laatste een echte broedmachine; alles broed, géén honing en maar zwermen! Nadat deze volkjes hun moeren kwijt waren hebben ze zelf weer een koningin gefokt van hun eigen broed. Nu had ik weer andere uitkomsten, n.l. 1, niets dan broed, 2 een beetje honing, 3 flink honing; ze waren ogenschijnlijk nog ieder even sterk bevolkt. Ook bij het verwisselen in de grote kast is het weer zo gebleven.
Nu is de vraag: zijn dit nog verborgen eigenschappen van de moederstok, die ze als natuurlijk erfdeel meekrijgt, of speelt de bevruchtingsdar hier een rol in, of zouden het de bijen zijn, die in het volkje zitten, n.l., dat de een meer haalbijen en de ander meer voedsters heeft gekregen. Gaarne had ik hier een antwoord op. Intussen houd ik de koninginnen, die een honinggordeltje hebben, als standvolk en deze hebben mij nog niet bedrogen. Misschien hebben andere ook deze ervaring opgedaan en zouden wij ieder op eigen stal toch een teeltkeus kunnen hebben. Misschien wil de geachte schrijver van wenken dit wel voor de beginnende broeders uitwerken, want de pen is mijn wapen niet.
Voor overwinteren van moeren neem ik altijd een kaal volk, voor iedere kast een, en zet dit boven het standvolk. Het doel is tweeledig: geen zorg voor de uitgebouwde broedramen, sterke volken in 't voorjaar en reserve moeren.

DRUTEN. JONKER.