Studie over grotere bieën als gevolg van grotere cellen.


Met het gedacht uit grotere cellen ook grotere bieën te bekomen begon de heer Baudoux zijn waswafels uit te rekken en vast te maken. Zo gaf hij ze ten opbouw aan ene kolonie. De biekens werkten deze raten even vlijtig op en de eitjes werden er door de moeder even behoeftig ingelegd. De cellen waren dus werkelijk groter en hij bereikte een zeker resultaat.
Sedertdien is de drang naar grotere bieën in België zo hevig geworden, dat er thans meer wafelijzers werken die 750 celafdrukken geven per dm.2, dan andere die de natuur der bieën nabootsen en er 850 gaven. Bestelt er maar wafelwas zonder speciale vermelding en U ontvangt er met vergrote cellen. Wat kan iedere vooruitstrevende imker dus beter doen dan dit systeem ook eens te beproeven?

Ik begon dus met de grotere cellen. Werkelijk met tegenzin moest ik de natuur tegenwerken. Waren de prachtigste uitslagen tot hiertoe niet bereikt met hem te volgen? Zijn het verstrekken van betere middens met meer warmte licht en voedsel geen factors, die in de hand werken en hebben zij geen reusachtige uitslagen gegeven zo voor dieren als voor planten? Men zou zich haast afvragen hoe die stralende en grootse Crysanthen en Asters kunnen afstammen van vertrapte en nietige wilde bloemkens.
Een lichaamsdeel bevoorrechten, ja, dat zou gaan; maar heel het dier verbeteren, daar geloofde ik nooit aan. Doch, het moest.

Ik zette over twee jaar twee zwermen in grote Baudouxkasten op kunstraten met waswafels 700 cellen per dm.2; twee andere op 750 cellen. Gevolgen: kast A op cellen 700 knaagde de middenste twee raten uit en zette koude bouw waar ik warme eiste. Nam ik drie weken later het middenste raam er uit, dan kreeg ik er twee mee en heel de tros bieën, zo vast waren ze aan elkaar; dit raam was gebroken en ik mocht heel de boel, zonder bieën natuurlijk, laten hersmelten en opnieuw ter wafeling geven. Ik heb de zwerm dan laten voortwerken op de overige lege raten en deze op 35 mM. afstand gezet inplaats van 38 mM. Zo werden ze gaaf opgewerkt en na een week mocht ik ze weer vrij op 38 mM. afstand brengen.
Met kast B ook op 700 cellen per dm.2 kwam ik er beter van af. Tenminste, deze werkte toch de ramen op zoals ik ze zette. Echter hoe onregelmatig! De bovenste cellen van de raat, dus deze beschikt voor wintervoorraad, werden prachtig en vergroot opgebouwd. Doch heel anders was het in het midden (broednest). De celwanden waren dikker en ik kwam daar wel tot 780 cellen per dm.2 Hier en daar prijkten enkele darrencellen die schier als moederdoppen boven het broed uitstaken. De darren die er uit geboren werden waren zo dun en onbeholpen, dat zij bij hun eerste uitvluchten tot medelijden stemden. Toch groeiden zij op en drie weken nadien waren ze zo groot als de andere. Een bewijs dus, dat de bieën na hun geboorte wel nog groeien.
De opbouw der waswafels met cellen 750 in kassen C en D mochten als normaal beschouwd worden. Toch waren de celwanden in het broednest dikker dan deze van de voorraadcellen. Een beter projectiemicroscoop zou dit juister kunnen aantonen.
Het tweede en derde jaar was de opbouw der grote cellen normaal. Nu mag ik zelfs aan deze vier kasten wafels geven met cellen 640; ze worden zo flink opgebouwd als de kleinere.

Hoe wonder, er bestaat een werkelijk verschil tussen bieën geboren uit cellen 640, 700, 750 en 850. Ik nam nu, dus na drie jaar toepassing, zes vliegbieën die met honing geladen huiswaarts keerden. Twee geboren uit cellen 640, twee uit 700 en twee uit 850. Ik liet ze in bedwelmden toestand verhongeren, ieder met zijn gehaalde voorraad bij een gelijke temperatuur. Ze stierven alle zes omtrent dezelfde tijd (na 5 dagen). Ik woog ze zoo en bekwam voor deze uit cellen 850 de ene 3.1 cgr., de andere 3.3 cgr.; voor deze uit cellen 700 de ene 4.8 cgr. en de andere 5 cgr.; voor deze uit 640 de ene 5.3 cgr., de andere 5.4 cgr. Er bestaat dus een werkelijk verschil in gewicht. Er bestaat verschil in lengten van vleugels en tong (spijtig, dat onze projectiemicroscoop niet beter werkte om juiste lengten te geven). Er bestaat verschil in grootte der honingblaas, aangezien het grootste lichaam meest onderhoudsvoedsel nodig heeft en deze bieën omtrent even lang leefden.

Is er dus voordeel aan de grotere cel? Tot hier ja maar het doel is niet bereikt. Mijne bieën gaan uit eigen beweging op de grote klaveren niet, zo min die van 640 als deze van 850 (1936). Weet ge, dat een klaverkroontje eerste snede minstens 12 m.m. lang is en ik heb nog geen enkel honingbieken gezien met een tong van 8 m.m. De tweede snede der klaveren heeft dit jaar kroontjes van minstens 11 m.m. Laat de nectar er dan nog 1 m.m. hoog in staan. Wat kan ons volk daar verrichten? Cellen maken van 500 zult ge misschien denken, maar de natuur stelt perken en de moederbie zal U belonen met veel en prachtig darrengebroed. De familie der hommels, ja, die bereikt met haar lange tong en scherpe kop het diepste der meeste klaverbloemen en nog zijn ze veelal verplicht in de bloempjes der eerste snede gaatjes te bijten, zoals ze dit doen in vele kroonbuisjes van de familie der borrageneën (smeerwortel) en in vele bloemen uit de familie der scrophularineën (vlaskruid, leeuwenmuiltje enz.

Velen, zelfs meest de imkers, zijn geneigd die hommels te doden zo ze die in hun bereik ontmoeten. Doch hoe werken ze niet in hun eigen schade! Die dikke bieën zijn onbekwaam tot roven door onze nauwe vlieggaten en hoe menig klaverbloemken maken ze niet bevliegbaar voor onze korfbiekens. Denkt maar als ge deze op grote klaverbloemen ziet, dat het terrein eerst werd voorbereid door de lompe hommels en dat een tweede bevliegen van een bloem veelal meer nectar geeft dan een eerste.
Zouden er nooit klavers bedacht worden met kleiner bloemen en evenveel opbrengst als de andere? 't Ware te hopen, want dan zou de toekomst openliggen voor de bieëntelers. Enkel als de klaverbloemen bevrucht zijn kunnen onze honingbiekens volop deze bevliegen; de kroontjes verdorren en verkorten, de zaadjes vormen zich onderaan en deze verdringen deze nectar naar hoger.

T. Van Damme, Opwijk (België)