14e Nederlandse Imkersdag

Het toezetten en verwisselen van koninginnen.


Als we onder toezetten alleen en uitsluitend verstaan het toezetten, dan kan dit plaats hebben bij:
1. moerloze volken, hetzij in korf of kast;
2. kunstzwermen, zoals b.v. broedafleggers en vegers.
De onder 2 bedoelde zwermen bestaan hoofdzakelijk uit jonge bijen, die nooit erg vijandig gezind zijn, ook niet tegenover een koningin, zodat in zo'n zwerm het toezetten meestal gemakkelijk gaat en zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen kan worden uitgevoerd.

Moerloze volken nemen dikwijls zeer lastig een toegezette moer tot hun koningin aan. Als algemene regel kunnen we aannemen: hoe korter het volk moerloos is, des te gemakkelijker en hoe langer het volk moerloos, des te lastiger de koningin als moeder van het moerloze volk zal worden aangenomen. Zo snel mogelijk dus het gevoel van moerloosheid bij een volk trachten te verhelpen.
Is een volk zó lang moerloos, dat verschillende werkbijen met het eierleggen zijn begonnen, dan is het practisch niet meer mogelijk, dat zo'n volk een nieuwe toegezette moer accepteert. Ook de raten zijn door het zogenaamde bultbroed vernield. Is zo'n volk nog tamelijk sterk, dan kan dit nog productief gemaakt worden, door het met de raten uit de kast te verwijderen en op enige afstand (25 meter) van de kast te plaatsen. In de kast wordt een z.g. reservevolkje gezet en de verdere ruimte aangevuld met nieuwe raten. Het moerloze volk vliegt dan geleidelijk van haar oorspronkelijke raten om zich met het in haar kast geplaatste reservevolkje te verenigen. Is er slechte dracht, dan geve men liever het moerloze volk een salpeterluchtje om ze dan in bedwelmde toestand bij het reservevolkje te voegen.

Is een volk minder lang moerloos, dan is het nog te redden, door het toezetten van een koningin (liefst een bevruchte). Men gaat dan op de volgende wijze te werk: De moer wordt in een moerhuisje toegezet. Bemerkt men, dat de bijen de moer goedaardig gezind zijn - dit is te zien aan het gedrag der bijen, ze trachten dan de moer voedsel toe te dienen - dan wordt het moerhuisje voorzien van een uitvreetsluiting. Dit kan zijn een plaatje kunstraat of stukje honingdeeg. Dit honingdeeg kan men maken door heidehoning te vermengen met poedersuiker. Het verdient aanbeveling iedere toe te zetten moer wat van dit honingdeeg mee te geven. De uitvreetsluiting wordt spoedig doorgevreten en de moer kan zich vrij in het volk bewegen. Zijn de bijen het niet eens met de nieuwe moer, dan zitten ze met hun achterlijf op het moerhuisje en trachten met hun angel de moer te doden.

Het verwisselen gaat meestal gemakkelijker, dan het toezetten. Een van moer te verwisselen volk is n.l. nimmer lang moerloos.
De redenen waarom een volk van moer verwisseld wordt kunnen zijn
1. Een te oude moer. Een moer wordt maar eens in haar leven bevrucht. De hoeveelheid zaad die de moer bij de bevruchting van de dar ontvangt, mindert bij ieder werkbij- of koninginne-ei dat door de moer wordt gelegd. Op de duur mindert dit zaad en wordt tenslotte geheel verbruikt. Is dit het geval, dan kunnen geen eieren meer worden gelegd, waaruit werkbijen geboren worden en is het volk ten dode opgeschreven.
2. Een verkeerd ras. Men kan van mening zijn, dat het ras niet goed is en daarom een koningin van een ander ras wil toezetten. Er zijn imkers die beweren, dat een bepaald ras onder dezelfde omstandigheden meer honing verzamelt dan een ander ras. In dit geval zal dus het verwisselen van een moer van een beter ras voordeel kunnen opleveren. Opgemerkt dient nog te worden, dat een moer van een ander ras minder goed wordt aangenomen, dan een moer van hetzelfde ras of bastaard.
3. De aanwezige moer heeft geen mooi broed. De oorzaken hiervan kunnen zijn: a. slechte bevruchting der moer; b. de moer heeft een lichaamsgebrek.
De bevruchting der moer kan te wensen overlaten, doordat de moer te oud was toen de bevruchting heeft plaats gehad en doordat de dar die de moer bevruchtte minder geschikt was, b.v. te jong.
De praktijk leert, dat een moer die b.v. gebrekkige of niet alle poten meer heeft, meermalen slecht broed levert.

Bij het toezetten en verwisselen van koninginnen moeten we terdege rekening houden met:

Het meeste succes zullen we hebben met het toezetten en verwisselen der moeren, als de innerlijke stemming v. h. volk goed is. Het gaat een bijenvolk in dit opzicht zoals den mens: soms is alles en soms is niets te veel.
Is de dracht goed, dan is ook meestal de stemming idem. Is er geen of weinig dracht, dan kan de stemming gunstig beinvloed worden door voeren (kunstmatige bewerking).
Bij slechte dracht is meestal het volk ook slecht gemutst, vooral na afloop van een dracht (natuurlijke omstandigheid). Ook door ondoelmatige bewerking kan de stemming verslechteren.
Door de overrompeling van een volk, is dit tijdelijk geheel in de war. De regel, waarnaar een volk in gewone omstandigheden zo nauwgezet leeft is voor een moment verbroken (door roken vermindert o.a. de nestgeur, door salpeteren worden de bijen half suf en bij het afjagen worden allen van hun plaats verdreven en hebben ze de magen met voedsel gevuld).
Van dit moment kunnen we gebruik maken voor het toezetten en/of verwisselen der moeren.

Enkele methoden van moerverwisseling in een kastvolk:
1. Moer verwijderen. Na acht dagen redcellen wegnemen. Nieuwe moer in kooitje (of een gesloten dop) toezetten.
Nadelen van deze manier zijn: a. bewerkelijk; b. ratenvernieling; c. negen dagen geen broed. Dit laatste kan soms een voordeel zijn.
2. Moer vangen. Op dezelfde plaats moer in kooitje toezetten. De volgende dag moer verwijderen en de nieuwe moer er in. Nog een dag later uitvreet-sluiting aanbrengen b.v. in de vorm van kunstraat of honingdeeg. Dit laatste kan men verkrijgen, door heidehoning met poedersuiker dooreen te mengen. Voordeel van deze manier is, dat de moer kalm in 't volk kan lopen.
3. Moer vangen. Na 5 à 10 minuten moer in kooitje voorzien van uitvreetsluiting toezetten aan de rand van het broednest. Bij goede gezindheid na enige minuten moerhuisje openen en kast sluiten.
4. Moer verwijderen en midden in het broednest plaats maken voor drie ramen, alwaar een drieraams reservevolkje wordt aangebracht. Het raam waarop de moer zit wordt het laatst gezet en komt in het midden te staan. Deze manier is ondergetekende nog nimmer mislukt.
Het verwisselen in een natuurzwerm kan gebeuren, door de zwerm te zeven. De nieuwe moer wordt in een kooitje boven in de kop van de korf gestoken, waarna de zwerm er op gegooid wordt. Twee dagen op een donkere plaats en het kooitje wordt voorzien van een uitvreetsluiting.
Verwisselen in een jager: Nieuwe moer in de kieps en wat bijen er op. Verder behandelen als een gewone jager.
Tenslotte de allerbeste manier, n.l. de z.g.n. stille omwisseling.
Er zijn volken die het tot gewoonte hebben, om, als de moer niet meer voldoet, koninginnecellen aan te zetten waaruit een nieuwe moer geboren moet worden. Deze jonge moer zal het werk van haar moeder overnemen, zonder dat deze de woning verlaat. Soms blijft de oude koningin in leven in hetzelfde volk naast haar dochter. Het geheel verloopt zonder zwermen.

Laten we deze lezing besluiten door blijk te geven, dat we niet alleen belang stellen in de koninginnen van het bijenvolk, doch ook in de koningin van heel het Nederlandse volk met een driewerf hoera voor Koningin Wilhelmina.

BABBERICH. G. MEIJER.