Raadgevingen van een ouwe rot.


Beste vriend,

In November is de winterrust op de bijenstand ingetreden en je hebt er dus geen werkzaamheden meer te verrichten. Daar ik dus in deze maand geen raad in die richting te geven heb, wil ik je in deze brief eens enkele dingen schrijven over de eigenschappen van bijenvolken.

Een der meest op de voorgrond tredende eigenschappen, die van het meeste belang is, zowel voor de losse bouw imker als voor de korfimker, is wel de zwermlust of zwermtraagheid, twee woorden, die taalkundig bezien wel aanleiding tot kritiek kunnen geven, doch die in de praktijk door vrijwel iedere imker zullen worden begrepen.
Onder een zwermlustig volk zou ik willen verstaan een volk, dat, hoewel er nog voldoende ruimte in de woning aanwezig is, toch gaat zwermen. Zeer goed kunnen we dit soms zien bij korfvolken, die zich uit de aard der zaak meer in overeenstemming met hun natuur en hun karakter ontwikkelen en gedragen dan kastvolken. Bij kastvolken kan de imker immers veel meer ingrijpen en leiding geven, waardoor soms het ware karakter van het volk wel enigszins verloren gaat, in elk geval minder sterk spreekt. We zien dan soms in het voorjaar korfvolken, die zich aanvankelijk zeer goed ontwikkelen, goed fijn werk bouwen en goed broeden, maar dan plotseling op grof werk darrenwerk) overgaan, spoedig daarop koninginnecellen aanzetten en ophouden met bouwen (hun werk stomp maken); kortom zich gereed maken om zo spoedig mogelijk te zwermen, ook al is de korf nog slechts voor twee derde gedeelte gevuld.
Daarnaast kunnen we op dezelfde stand volken aantreffen, die eerst veel later en soms in het geheel niet gaan zwermen. Deze bouwen rustig verder, meestal grotendeels fijn werk, tot ze de korf geheel vol gebouwd hebben (op de plank zitten) en geven we ze dan een rand (hoogsel), dan bouwen ze die ook vol, zonder dat ze aan zwermen denken.
Alleen wanneer ze gebrek aan ruimte krijgen, indien we ze dus b.v. geen rand gegeven hadden of wanneer ook deze geheel is volgebouwd, dan worden ze als het ware tot zwermen gedwongen.
Voor de korfimker zijn de laatstgenoemde volken, die zogenaamd niet willen zwermen, soms vrij lastig, omdat hij voor zijn bedrijfswijze moet uitbreiden om in het najaar na de heidedracht te oogsten. Hij moet dus volken hebben, die zwermen geven.

Voor de losse bouw imker echter is de toestand anders. Deze moet, wanneer hij woont in een streek, waar hij van de zomerdracht kan profiteren, zorgen, dat hij ongeveer half Juni zeer sterke volken heeft, die niet verzwakt zijn door het afvliegen van de voorzwerm en die ook gedurende de dracht of zeer kort ervoor geen zwermneigingen tonen.
Het zal je duidelijk zijn, dat de kastimker daarom geen volken van de eerstgenoemde soort op zijn stal kan gebruiken. Deze ontwikkelen zich in de broedkamer aanvankelijk normaal, daarna echter komen de moeilijkheden en wat we ook doen, de rust keert niet eerder terug, dan nadat de oude koningin uit de kast is verwijderd, hetzij door zwermen, hetzij eenvoudig door wegnemen, zodra koninginnecellen aanwezig zijn. Maar ook daarna kunnen dergelijke volken dikwijls nog last geven. In de eerste plaats namelijk, doordat ze bij de uitvluchten van de jonge koningin meermalen schijnzwermen geven, soms enige dagen achter elkaar en in de tweede plaats doordat ze zeer spoedig weer koninginnecellen aanzetten, wanneer ze b.v. gedurende de dracht door een regenperiode tot nietsdoen worden gedwongen.
Als losse bouw imker moet je dus trachten zwermtrage volken te krijgen en aangezien het karakter en de aanleg van een volk worden bepaald door de koningin moet je in het voorjaar op je eigen stal en bij collega's, zowel korf- als losse bouw imkers, uitzien naar volken, zoals ik ze hierboven als zwermtrage volken korfvolken beschreef. Daarna kun je trachten van deze volken jonge koninginnen te krijgen en deze invoeren in je kastvolken.

Op deze wijze kan ook in ons land, waar door de grote bevolkingsdichtheid en het ontbreken van bergen zeer moeilijk reinbevruchting bij de koninginneteelt te verkrijgen is, nog heel wat gedaan worden om te komen tot een bijenras, dat door zijn zwermtraagheid de losse bouw imker rationele bedrijfswijzen veroorlooft. Wat deze reinbevruchting betreft, hebben b.v. imkers in Zwitserland het veel gemakkelijker. Deze kunnen bevruchtingsstations stichten in dalen, waarvan bekend is, dat er geen bijenvolken zijn. Ze plaatsen dan hier een z.g. darrenvolk met zeer goede eigenschappen en in de nabijheid hiervan de bevruchtingskastjes met onbevruchte koninginnen van eveneens bekende goede afstamming en geheel zonder darren. Ze hebben dan zekerheid, dat de jonge koninginnen bevrucht worden door de darren van het darrenvolk, omdat de darren van andere volken niet over de bergen in het dal komen en de jonge koninginnen niet uit het dal.
Hierdoor is het mogelijk op betrekkelijk kleine ruimte een zeker werkend bevruchtingsstation te hebben.

Met beste imkersgroeten,
WILLEM VAN DEN IEMENHOF.