Wijsheidbijen.


Weer een ander soort bijen? Neen, stelt U zich gerust. Aanleiding tot, dit artikel is een hoofdstuk uit het boek "Die Grundlagen der Bienen zucht" van J. Lüftenegger, Forstrat (Innsbruck 1920) Het draagt als titel Priesteressen of wijsheidbijen. Veel heb ik al over de bijen gelezen, maar dit was iets nieuws voor mij en vol belangstelling begon ik te lezen. Ik besprak het gelezene met enige andere bijenhouders (ik mag wel zeggen deskundigen) maar zij hadden ook nooit van deze priesteressen gehoord.

De Heer Lüftenegger is de ontwerper van een kast, die in Oostenrijk even. populair is als hier de Simplex, waaruit men mag afleiden, dat hij een bekwaam en ernstig imker is. Zijn boek getuigt ook hiervan. Talrijke proeven nam hij met 20 bijenvolken tegelijk. Hij heeft zeer eigen ideeën, o.a. dat verschillende eigenschappen van werksters van een bijenvolk niet door de geslachtsdieren (moer en dar) kunnen overerven en hij denkt, dat door darren voortgekomen uit eierleggende werkbijen dit wel het geval zou kunnen zijn.
Lüftenegger schrijft, dat de naam Priesteressen of wijsheidbijen een zeer oude benaming is voor zeldzaam voorkomende wezens in een bijenvolk. Dit zouden zijn "Werkpijen van pikzwarte, glanzende kleur, zonder de minste beharing. Zij komen slechts uiterst zelden, gewoonlijk bij sterk voorspelen voor het vlieg-gat, waar zij dan door de oudere gemonsterd, ook wel weggedrongen worden. Zij zijn soms van stompjes vleugels voorzien en kunnen dan niet vliegen. Zij gelijken vaak meer op een grote mier of loopkever dan op een bij en geven de indruk van ongewoon hoge ouderdom. Deze zeldzame, in alle landen in geheel overeenstemmende wijze waargenomen wezens schijnen in geen geval gewone, toevallig zeer oude werkbijen te zijn, maar bijzondere wezens, die of zó geteeld of later door voeding zó worden. Het ontstaan van haar bijzonder uiterlijk of haar waarde voor de bijen is nog niet opgehelderd".

De verklaring dat het door suikervoeding natgeworden bijen of door warm lopen misvormde wezens zouden zijn, is z.i. niet juist, daar deze door de bijen uitgestoten zouden worden en dit gebeurt niet met onze priesteressen. Deze zouden, gelijk de moer, door de werkbijen met een zekere verering worden behandeld. Lüftenegger vergelijkt deze wezens met de profeten, druïden of wijze vrouwen der oudheid, die ook de volken leidden. Hij meent, dat de bijen geleid moeten worden. (De geest van de korf?) De moer kan dit niet. De werkbijen beleven door haar kort leven nooit alle werkzaamheden van een geheel jaar, dus er moet iets zijn dat de bijen leidt.

"Ik strooide in het voorjaar, aldus Lüftenegger, ten tijde der meelvoedering houtmeel in poedervorm en kon hierbij opmerken, dat van dit meel gedurende enige dagen door een paar bijen meer of minder werd opgenomen en in de kast gebracht als gewoon meel, spoedig bleef het geheel onaangeroerd, alsof de bijen in de kast onderricht hadden ontvangen, dat deze pollen onbruikbaar waren. Hieruit schijnt dat er in het bijenvolk bijzondere wezens moeten be-staan, die proeven en onderzoeken, aannemen en verwerpen, aansporen of terughouden, in het kort de leiding als teugels in de hand houden en dit door een lang leven verder doen. Volgens de opvatting der ouden was dit de koning later koningin."

Lüftenegger meent nu, dat de wijsheidbij door de bijen vanaf het ei reeds geteeld wordt en later door bijzonder voedsel lang blijft leven. Hij vermoedt, dat hieruit ook de eierleggende werkbij zou ontstaan. Het zouden dus geheel afzonderlijke wezens zijn. Zolang een volk een goede moer heeft, worden de wijsheidbijen ondervoed, maar wanneer dit niet het geval is, zouden zij door meerder voedsel overgaan tot eierleggen. Ook in loop en ouderdom ziet L. overeenkomst met een moer.

"Hiervoor spreekt in het bijzonder de omstandigheid, welke bij de Zuidelijke rassen reeds lang bewezen is, dat naast de bevruchte koningin bij uitzondering enkele eierleggende werkbijen in het volk geduld worden. Deze eigenschap der bijen van Zuidelijke rassen is bij ons blijkbaar zo afgezwakt, dat eierleggende werkbijen als het ware instinctmatig geteeld en geduld worden, maar door ondervoeding in de regel niet tot het leggen van eitjes in staat zijn".

Lüftenegger eindigt zijn onderwerp met het volgende:
"Dit als enige aanwijzingen voor onderzoekers over deze zeldzame verschijningen in het bijenleven. Voor de bijenteelt laat zich hieruit thans in geen geval een gevolgtrekking maken, het zou alleen deze zijn. Hou de bij zoveel mogelijk in haar natuurstaat, want er is nog zoveel duisters, dat de mens nog niet doorgrond heeft, laat staan, dat hij de bij kon beheersen".

Guido Sklenar, de bekende Oostenrijkse koninginneteler, haalt in zijn laatste werk "Imkerpraxis" dit onderwerp ook aan. Hij schrijft:
"Inderdaad vinden wij zo nu en dan zeer bijzondere wezens in een bijenvolk, die er werkelijk oud, zeer oud uitzien. Zij zijn onbehaard, hebben versleten vleugels en gedragen zich zonderling, worden nochtans geduld niettegen-staande duidelijke onbekwaamheid om enige arbeid te verrichten. Dit moet ons ten zeerste verwonderen, want wij weten, dat de bijen anders alle zieken en invaliden zonder medelijden de kast uitgooien. Waarom ook nu niet in dit geval? Lüftenegger noemt deze wezens "Priesteressen". Elke opmerkzame imker kan wel eens zo'n wezen waarnemen. Het is echter niet denkbaar, dat zij de leidsters in het volk zouden zijn, daarvoor komen zij te zeldzaam voor. In vele volken hoogstens één. Wanneer zij de leidsters zouden zijn, dan zouden er in elk volk meerdere moeten voorkomen. Ziek zijn ze niet, want indien dit zo was, zouden zij of zelf uit de kast weggaan of uitgeworpen worden. Wel zijn hun bewegingen langzaam en afgemeten".
Wie zijn nu echter deze geheimzinnige wezens? Ik hou ze voor tussen-personen: half moer, half werkbij, die echter nooit in de gelegenheid komen de functies waar te nemen, waartoe zij door hun eigen organen geschikt zijn, en die daardoor inderdaad een hoge ouderdom bereiken kunnen. Misschien brengt de wetenschap eens licht in deze duistere zaak".

Tot zover Sklenar. Ik vond een en ander zeer interessant, vooral na onze laatste imkersdag, waar de laatste spreker, die voor de note gaie zorgde, het ook voor onmogelijk hield, dat een gewone werkbij het tot eierleggen kon brengen.

JEKAVE.

Naschrift Red. In ons land worden dergelijke afgeleefde "zwartjes" beschouwd als individuele roofsters. Ze zijn betrekkelijk zeldzaam en ik geloof, dat we goed doen ons geen overdreven voorstelling van deze bedelaressen te maken.
RED.