Vragenrubriek


Vragen bestemd voor deze rubriek richte men tot den Heer A. Oonk te Warnsveld. Beantwoording kosteloos. Wenst men schriftelijk antwoord, dan sluite men een postzegel in. Alleen vragen, die ook voor anderen van nut kunnen zijn worden beantwoord.

Vraag 335. Mijn heideslingerhoning is na geslingerd te zijn, geroerd, in kilo's potjes gevuld en in de kelder gezet. Nadat de honing daar ca. 2 maanden heeft gestaan, is hij in de potjes aan het gisten gegaan. Wat is hiertegen te doen en heeft dit voor de consumptie kwade gevolgen?
H. H. te T. (Lb.)
Antwoord : Men moet honing nooit in de kelder bewaren, omdat het daar te vochtig is. Honing trekt spoedig vocht tot zich, waardoor gisting kan ontstaan. Als er te veel stuifmeel bij het slingeren in de honing komt, wil ook vaak gisting optreden. De. beste bewaarplaats voor honing is altijd op een droge, niet te koude plaats, dus b.v. op de zolder. Gegiste honing is zuur en er is niets tegen te doen. Voor consumptiehoning is deze natuurlijk ongeschikt. Het enige wat U kunt doen, is de honing in het voorjaar aan de bijen te voeren, doch dan moet U hem van te voren even opkoken en afschuimen. Kookt U de hoging niet op en voert U hem in gegiste toestand, dan worden de bijen, die ermede gevoerd worden prikkelbaar en zoudt U gemakkelijk roverij kunnen uitlokken.

Vraag 336. Ik heb een partij was en wilde hiervan wat kaarsen maken. Kunt U mij inlichten hoe dit moet geschieden? Ik kan wel een kokertje maken van blik en de naad ervan dicht solderen. In dat kokertje kan ik een katoenen draad hangen en het vol gieten met vloeibare was. Laat het gestolde was echter los van de koker? Hoe zit het met het zogenaamde losmiddel?
J. B. te O. (Ov.) Antwoord : Er. bestaan vele manieren om waskaarsen te maken.
le door een pit in gesmolten was te dompelen en er doorheen te halen.
2e door de kaars met de hand te maken van zachte was.
3e door gesmolten was op pitten te gieten.
4e door persen in een cylinder.
5e in vormen.
Het belangrijkste is echter het maken der pitten. Deze zijn rond of plat. De ronde zijn gedraaid en gelijken op de strengen van een touw, terwijl de platte pitten op de wijze van strovlechten gemaakt worden, dus door heen en weer vlechten van de strengen. De pitten worden heden meest machinaal gemaakt en blijven toch die de beste, welke gemaakt worden van katoendraden uit Turkije ingevoerd.
De dikte der pitten hangt af van de vereiste doorsnee der kaarsen. In de pitten mogen geen knopen voorkomen. Men maakt ze minder brandbaar door een bijtend mengsel, samengesteld uit een oplossing van ammoniakzouten, bismuth en borax. Een goed mengsel is 71 gram boraxzuur in 4 1/2 liter water met 14 gram sterke alcohol en een paar droppels zwavelzuur. Gebruikt men een zwakkere oplossing, dan blijft de pit gloeien, nadat de kaars is uitgeblazen en wordt het opnieuw aansteken lastig, daar de pit tot aan het was inbrandt.
Om te verhinderen, dat de pit gaat verkolen aan het einde, waardoor de kaars minder licht geeft, wordt hij zó gevlochten, dat een der strengen korter is dan de andere, waardoor de pit ombuigt en het einde buiten de vlam uitsteekt. Het gevolg hiervan is, dat de pit geheel opbrandt, daar hij nu in aanraking komt met de zuurstof der lucht. Een ander middel om hetzelfde doel te bereiken, is het dopen van een der draden van de pit in vloeibare bismuth.
Bij het gieten in vormen worden deze gemaakt van tin, een mengsel van tin en lood, glas, geëmailleerd gietijzer of koper. Het binnenste der vormen moet zuiver en glad zijn. Het meest gebruikt men vormen uit tin vervaardigd. Alle kaarsvormen moeten van te voren met zuivere olijfolie ingevet worden om het vastzitten der kaarsen aan de wanden te verhinderen. Na het gebruik moeten de vormen met terpentijnolie zorgvuldig gereinigd worden. In elk geval kunt U het met het blikken busje eens proberen.
U moet de kaarsen rollen op een zeer gladde, liefst notenhouten plank, als U een van de drie eerstgenoemde methoden, in het begin van mijn antwoord genoemd, toepast.
Wilt U meer weten over het maken van waskaarsen, dan raad ik U aan uit de bibliotheek te Wageningen aan te vragen : afd. V no.16 „Bijenwas voorheen en thans", afd. V no.36 „De wasbleker en waskaarsenmaker", en als U Duits kunt lezen afd. V no.51 „Das Wachs". In deze werken vindt men een schat van gegevens voor het maken van waskaarsen. Ik heb bij de beantwoording Uwer vraag er hier en daar slechts een greep uit gedaan.

Vraag 337. Wat is een goed losmiddel bij het gieten van kunstraat in de Rietsche pers?
J. B. te O. (Ov.)
Antwoord : In Joustra's Bijenboek worden op blz. 409 de volgende losmiddels aangegeven : honing, water en brandspiritus in de verhouding van 1:4:3. Verder aardappelwater, dat men van gekookte aardappelen afgiet en filtreert door dit water door een linnen doekje te laten lopen. Ook gebruikt men wel zeepwater, liefst van Sunlightzeep.
Tegenwoordig wordt de Rietsche pers, althans in onze afdeling, niet meer gebruikt. Men zendt eenvoudig het was, dat geheel zuiver moet zijn, naar de afd. Handel te Wageningen. Men geeft op welke maat kunstraat wordt verlangd. Ik liet altijd aanmaken voor de broedkamer Simplexmaat 20x34 cm. en 14 vellen in een kg. Op deze dikte heeft men nooit hinder van uitzakken in de broedkamer. Ook liet ik wel 16 vellen in de kg. maken, doch sneed hier strookjes uit voor de honingkamer. Deze dikte is echter ook nog zeer goed in de broedkamer bruikbaar. Voor een maakloon van f 0.50 per kg. en de vracht heen en terug kan men feitelijk zijn was veel beter door afd. Handel laten behandelen. Men krijgt dan de kunstraat netjes verpakt in kg. pakjes gewalst terug. Deze kunstraat is veel sterker en buigzamer en van egale dikte, dan de met de Rietsche pers vervaardigde, welke zeer bros is en gemakkelijk breekt. Deze laatste platen dient men bij gebruik van tevoren in de zon, of in een verwarmd vertrek, wat buigzamer te laten worden.

Vraag 338. Ik heb 10 kasten met Krainers (nateelt natuurlijk, want rasecht blijven ze toch niet). In een dezer kasten bevindt zich een m.i. best honingvolk. Nu zou ik volgend jaar van deze moer willen kweken, teneinde de andere 9 kasten van hare nakomelingen te voorzien. Hoe denkt U, dat de beste methode of werkwijze zal zijn om dat te bereiken?
J. M. te K. (Z.)
Antwoord : Er bestaan verschillende werkwijzen. U kunt b.v. in de tweede helft van Mei de moer er uit nemen. Er worden dan moerdoppen aangezet. Zodra U de jonge moer hoort tuten, vangt U haar van het raam en doet haar in een kluisje. Kunt U haar direct niet gebruiken, dan legt U het kluisje met de moer er in bovenop in het midden der broedkamer. Nu beluistert U de kast geregeld en zodra U weer tuten hoort, gaat U op dezelfde manier te werk, totdat U alle moeren hebt uitgevangen. Zijn dit er b.v. 10, dan moogt U die rustig in de broedkamer laten liggen, daar zij alle door de bijen gevoerd worden. Nu bevolkt U kleine kastjes met bijen van volken, die hebben gezwermd en laat hierin de koninginnen lopen uit het elite volk. Op deze wijze kunt U talrijke van deze goede moeren bevrucht krijgen, welke U dan in de andere kasten kunt invoeren.
Ook kunt U het uitverkoren volk de moer laten behouden en enkele broedramen ontnemen, waarvoor U ramen met kunstraat in de plaats hangt. Zodra deze belegd zijn met eitjes en jonge larfjes van één dag aanwezig zijn, neemt U de ramen er uit, snijdt een stuk van de raten af en hangt de ramen in volken, die hebben gezwermd. Er worden dan talrijke moercellen aangezet.
De doppen op de andere ramen in deze kast breekt U weg. U krijgt dan alleen jonge moeren van het elite volk en kunt dan op dezelfde wijze werken, als boven aangegeven.
A. OONK.