Een kloeke en verstandige Huisvader, wat moest hij vroeger van de bijen weten?


De aanleiding van dit artikel is een vergissing. Een vergissing van mij of van onzen geachten Bibliothecaris. Ik had een paar werken aan hem gevraagd en ontving daarbij een boek, dat ik niet bedoeld had en wel een gedeelte van een oud Duits werk, nl. Florini "Des Klugen und rechtsverständigen Hausz-Vatters Buch".
Het gehele werk moet wel een uitgebreid boek zijn geweest, want de hoofdstukken, die over de bijen en bijenrecht handelen, beslaan de blz. 1133 t/m 1163 van het eerste deel. Deze bladzijden vormen het boek, dat onder VII 15 in de bibliotheek aanwezig is.
In dit boek komen vier gravures voor, waarvan U hierbij een paar afbeeldingen ziet.
Ik had ook het boek van Prof. Armbruster "Die Alte Bienenzucht der Alpen" ontvangen en vond overeenkomst tussen de kasten, die op de afbeeldingen in beide boeken voorkwamen, n.l. die op afb. no. I.

De twee staande kasten, welke in de juiste stand staan en de twee ledige, die op de grond liggen. Ik nam de vrijheid de afbeeldingen der gravures aan den bekenden Professor Armbruster te zenden met verzoek om inlichtingen ook betreffende het boek. Zijn antwoord volgt hier
"De foto's hebben mij zeer verrast. Voor de Oost-Alpen spec. Stiermarker spreekt de schuine opstelling, naar achteren leunend, de spreeuwenkastdaken, het vlieggat ongeveer op halve hoogte, de afneembare voorplanken en wel in twee gedeelten. Het aanpakgat onder het vlieggat, de slanke schoorsteenvorm. De kunstenaar heeft ook dingen niet juist weergegeven. De planken schijnen te dik, de voorplanken ingesloten. De korven zijn niet erg sprekend, hebben het vlieggat onderaan. Bij de opstelling heeft de kunstenaar wel iets gecomponeerd, schilderachtige wanorde, wanverhoudingen tussen de grootte van mens en dier. Bij de foto met het barokken bijenslot zijn op de korfstand de stokken of planken tussen al de korven onwaarschijnlijk, daar zij onnodig en onpractisch zijn.

Het aangehaalde boek was mij onbekend. Hoop t.z.t. nog nader kennis er mee te maken. Hopenlijk verheugt U mij nog vaker met zulke ontdekkingen. (Wanneer U voor de verbreiding van mijn werken, speciaal van mijn zorgenkind: "Archiv für Bienenkunde" iets zou kunnen doen, zou ik U zeer dankbaar zijn."*)
w.g. L. ARMBRUSTER.

Het boek is denkelijk geschreven door een „Schreibtisch"-imker, dus geen man van de praktijk, en vermoedelijk in het begin der 18e eeuw en bevat talrijke belangrijke aanwijzigingen. Een paar gezegden
"Wanneer dag en nacht in het voorjaar gelijk zijn, dan begint het nut der bijen en wanneer zij in de winter weer gelijk zijn, is het afgelopen".
"Met het gekwaak der kikkers begint het nut der bijen en het houdt op wanneer deze zwijgen".
"Overigens is het één op de ervaring gegronde regel: de bijen moeten in het voorjaar meer voedsel hebben tot hun voeding en voor het broednest dan anders in twee maanden".
Suiker scheen toen nog niet algemeen, want:
"Wanneer men geen honing voor voeding heeft, dan kan men voor de bijen ook vijgen, rozijnen, peren enz. koken en het nat opvoeren".
Van darren weet men nog niet veel en worden met de nieuwe naam Threnen aangeduid en zouden door woudbijen worden voortgebracht. Deze darren (valse, bastaard bijen) zouden door de echte bijen goed ontvangen worden en als hun eigen broed gevoerd worden en dan
"Haar grootte is ook aanzienlijker dan die der andere bijen. Zij hebben geen angel en zijn groter dan den rechten koning. Daar zij geen angel hebben, zijn er lieden, die niet zonder grond menen:
De darren zijn evengoed bijen als de andere, maar daar zij echter mensen of vee gestoken hebben en de angel verloren hebben, worden zij door het verlies hiervan als het ware gecastreerd, en nemen evenals andere gesneden dieren in lichaamsomvang toe. De koning zet deze wezens over het broed, daar zij niet in staat zijn te vliegen".
Iedereen heeft wel eens gehoord over geheime recepten in de bijenteelt. De schrijver geeft er een paar:
"Na het binnenhalen der oogst geeft men de bijen een kaasnap vol honing met brandewijn en Malvezij (zoete Griekse wijn) toebereid, waarin men het bijenpoeder mengt en het is gewis, dat het hen tegen schadelijke ziekten, vergiftigde dauw en boze nevel beschermt en hen zeer strijdlustig tegen hun vijanden maakt".
Daar ik dat poeder hier noem, mag ik de samenstelling ervan, zoals dit gewoonlijk gemaakt wordt, niet vergeten.

Men neemt naar believen Berenwortel (Bären Wurtzel), droogt deze in de zon, snijdt ze klein en stoot ze in een mortel tot poeder. Dekt dit zorgvuldig af, anders zou de reuk verdwijnen. Nu neemt men Fenkel (1/3 deel van de hoeveelheid Berenwortel) en maakt dit ook tot poeder. Een even grote hoeveelheid verpoederde granaatpitten bijvoegen. Dan doet men er zes pond Kamfer bij, (6 pond?? hm hm. Red.) die men met een paar amandelen ook fijn maakt. Dit alles mengt men goed door elkander, doe een nap half vol honing en voeg er 5 of 6 mespunten van dit mengsel bij en roer er een paar lepels Malvezij of aqua nitae of ook goede Rijnse brandewijn door. Dit is niet een verzekering tegen alle bijenziekten, maar versterkt hen ook tegen alle andere vijanden, zodat er van deze zich geen enkele aan hen vergrijpen zal. Dit is het grote bijenpoeder".
Een eenvoudiger samenstelling vormt het kleine bijenpoeder. Voor het gebruik worden dan nog enige wenken gegeven om te verhinderen, dat de bijen aangeschoten de stok verlaten en niet weer terugkeren.
Voor het geval dat de snorren nog eens in de mode komen, volgt hier een patent middel
"Wie geen haar heeft of op zekere plaatsen haar wil hebben, b.v. wanneer het plekje onder zijn neus zo kaal is als het achterwerk van een kikker, brandt slechts enkele bijen tot as, vermengt dit met muizendrek en rozenolie tot een zalfje. Dit smeert men enige dagen op de bewuste plaats".
Het maken van mede wordt ook behandeld en het gevleugelde woord van een zekeren Pollione Augusto, die over de 100 jaar oud werd en door Keizer Augustus gevraagd werd, hoe hij zo oud was geworden, antwoordde: "Intus mulfo, foris oleo".
Volgens een Amerikaanse schrijfster (denkelijk toen Amerika nog droog was) antwoordde hij: "Inerius melle, exterius olea", of op zijn Hollands: "Van binnen mede (honing), van buiten olie".
Kinderloze echtparen krijgen ook raad. Belanghebbenden raad ik aan het boek maar eens te lezen.
De geschiedenis van den Mosconés, die in de holle boom tot aan zijn kin in de honing is weggezakt en door den beer tegen diens wil bevrijd wordt, komt er natuurlijk ook in voor.
Clutius beschrijft in zijn boek (1608) dit geval ook, hetwelk door den bekenden schrijver Wilhelm Busch in zijn "Schnurrdiburr oder die Bienen" aanschouwelijk wordt voorgesteld.
Het Boek van den Huisvader eindigt met een opsomming van diverse wetsbepalingen over bijen, honing en was, waaraan een rechtsgeleerde zal kunnen smullen (Hugo Grotius wordt ook aangehaald). Hieruit wil ik een constitution van Keizer Karel de Groote, die zoals bekend reeds de bijenteelt regelde, aanhalen.

Wanneer een bijenzwerm uitvliegt en in een vreemd woud aan een hoorn gaat hangen, zal de eigenaar ervan, wanneer deze hem vindt, den eigenaar van de boom aanspreken en zowel met rook alsmede met een driemaal herhaalde slag met een omgekeerde bijl de zwerm naar beneden brengen, zonder dat de boom beschadigd wordt. Hetgeen van de bijen blijft zitten komt den eigenaar van de boom toe.
HVS. Jékavé.

*) Mag ik daaraan voldoen door de lezers te verwijzen naar het stukje van den vorigen voorzitter op bld. 291 jaargang 1935).