Brieven aan en van den Ouwen Rot


Geachte Heer van den Iemenhof,
Ik heb er over nagedacht op welke wijze ik dit jaar mijn bijen zal behandelen. Het vorig jaar heb ik nog twee kasten met zwermen van mijn eigen stal bevolkt. Mijn plan was dit jaar weer hetzelfde te doen, ik heb namelijk twee nieuwe kasten gemaakt en ik wilde daarvoor in de eerste plaats de voorzwerm van de korf nemen en dan in de andere nieuwe kast een voorzwerm van een kastvolk. De andere vier kastvolken wilde ik dan behandelen als honingvolken.
Wanneer ik nu hier bij de andere imkers rondzie, dan valt het me op. dat deze er verschillende methoden op nahouden. De een leerde deze methode uit een boek of uit een tijdschrift, een ander leerde een andere methode van een oude imker of van een leeraar, b.v. op een cursus, terwijl er ook sommigen een "eigen" methode op nahouden. Ik zou wel graag eens horen, hoe U over de verschillende bedrijfswijzen als omhangen, separeren, enz. denkt en of U aan één ervan de voorkeur geeft.
Met beste imkersgroeten,
Dirk Bijker

Beste vriend,
Je vraag over de verschillende bedrijfswijzen geeft mij aanleiding eens wat dieper op dit onderwerp in te gaan. De bedrijfswijzen, die je noemt, zal ik wel behandelen in volgende brieven, ik wil thans eens enkele vergelijkingen maken tussen de bedrijfswijzen in korven en in kasten. Je zult misschien willen zeggen: "Die korven zouden we toch eigenlijk wel buiten beschouwing kunnen laten, want ik werk immers met kasten".
Ik vind het echter juist van belang, dat een kastimker goed op de hoogte is met de korfteelt en wel om de volgende reden. De korf is een bijenwoning, die aan den imker betrekkelijk weinig gelegenheid geeft om in te grijpen in de natuurlijke levenswijze van het bijenvolk, de methoden van den korfimker zullen daarom zoveel mogelijk aansluiten bij en zich richten naar die natuurlijke levenswijze. Nemen we b.v. het zwermen. In verband met de voortplantingsdrang, de drang tot instandhouding der soort, ligt het in de aard van het bijenvolk om te zwermen en de korfimker heeft zich met zijn bedrijfswijze hierbij moeten aanpassen.
Hoe meer dus een kastimker zich op de hoogte stelt van de oude bedrijfswijzen der korfimkers en de ontwikkeling van bijenvolken in korven, des te beter zal hij in staat zijn, de behoeften van zijn bijen aan te voelen en in verband hiermede zijn methoden te kiezen.
Maar al te dikwijls komt het voor, dat kastimkers beginners zowel als gevorderden, hun volken behandelen volgens een methode, waartoe zij volgens zuiver menselijke en verstandelijke redenering gekomen zijn en dat zij in verband hiermede, handelingen verrichten, waarvan zij de gevolgen voor de bijen niet voldoende kunnen overzien.
Op de keper beschouwd, was deze korfteelt nog zo kwaad niet, vooral wanneer we ze bezien in verband met de tijd, waarin ze ontstaan is en de plaats, waar ze gedreven werd. De bakermat van de korfteelt ligt op de zandgronden met hun uitgestrekte heidevelden en het is van belang het verband tussen de korfteelt en de heidedracht goed te zien.
De korfimker heeft een bepaald aantal wintervolken, dat hij in de zomer door het aannemen van zwermen gaat uitbreiden tot het twee- à drievoudige, om na afloop van het seizoen, dus na de heidedracht, te kunnen oogsten door het uitbreken van evenveel volken, als hij zwermen heeft opgezet. Hij komt hierdoor dus weer op zijn oorspronkelijk aantal wintervolken terug.
Zoals ik hierboven reeds schreef, sluit dit uitbreiden door zwermen aan te nemen zich geheel aan bij de natuur van het bijenvolk en doordat de korfimker in de zomer werkt met 2 à 3 koninginnen per wintervolk (in 2 à 3 korven natuurlijk, ik vertrouw, dat je deze wijze van voorstellen zult begrijpen) fokt hij zeer veel bijen, en het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat deze bijen gerekend per wintervolk een respectabel gewicht aan honing kunnen verzamelen.
Een nadeel echter is het, dat het verkregen product verre moet achterstaan bij de uit kasten gewonnen honing. Uit de kasten rechthoekige vlakke stukken raathoning, keurig omgeven door een houten raampje, dat bij de verzending grote bescherming geeft, uit de korven onregelmatige stukken raathoning, nu eens dik, dan weer dun en gewoonlijk nog ontsierd door grote spijlgaten.
Uit de kasten winnen we de slingerhoning gescheiden naar zomer- en heidedracht, uit de korven krijgen we steeds een mengsel van zomer- en heidehoning door elkaar, terwijl dan verreweg het grootste gedeelte nog tot pershoning wordt verwerkt.
Behalve dit nadeel hebben we nog het bezwaar, dat een korfimker veel groter kans heeft op een totale misoogst, dan een kastimker. Wanneer we aannemen, dat in een streek met zomer- en heidedracht een korfimker en een kastimker wonen, dan zullen, wanneer voorjaar en zomer gunstig zijn, beide tevreden kunnen zijn. De korfimker heeft zijn zwermen en oude volken goed kunnen ontwikkelen en de kastimker heeft door zijn volken sterk te maken en sterk te houden door geen zwermen aan te nemen, omstreeks half Juli zijn zomerhoning kunnen slingeren.
Wanneer beide nu naar de heide gaan en hier verloopt de dracht gunstig, dan heeft de korfimker een behoorlijke oogst en ook de kastimker kan, nu voor de tweede maal, zijn heidehoning oogsten, deels als raathoning, deels als slingerhoning.
Als echter de heideoogst mislukt en beide komen met lichte volken terug dan heeft de korfimker dat jaar in het geheel geen opbrengsten van zijn stal en alle uitgaven, die hij gedaan heeft, moet hij dus als verlies beschouwen, de kastimker heeft echter in elk geval nog zijn zomerhoning en zal met de opbrengst hiervan nog zijn onkosten geheel of gedeeltelijk kunnen dekken.
Wanneer we deze feiten naast elkaar zien, zullen we tot de conclusie moeten komen, dat de omstandigheden voor een kastbedrijf gunstiger zijn dan voor een korfbedrijf en dit wel des te meer, nu door de voortdurende ontginningen de heidevelden zeer sterk worden ingekrompen, zodat de korfimker zijn hoofddracht ziet verdwijnen.
De kastimker krijgt daartegenover steeds betere kansen, omdat op de ontgonnen gronden dikwijls landbouwbedrijven gesticht worden of reeds gesticht zijn, waardoor de zomerdracht (klaver in de weiden) gunstiger vooruitzichten biedt, terwijl de goede transportmogelijkheden hem in staat stellen ook nog van voorjaarsdracht op fruit of koolzaad te profiteren. De korfimker kan dit veel minder, omdat hij, ook al worden zijn korven zwaar, toch niet tussentijds kan oogsten. Bij hem is de totaaluitkomst afhankelijk van de resultaten van heidedracht.
In de praktijk wordt echter de overgang van kasten naar korven, dat wil zeggen, dat een korfimker op kasten overgaat, door verschillende oorzaken tegengehouden. In de eerste plaats wel door het benodigde kapitaal, een korfbedrijf vereist zeer weinig geld, bij de meeste korfimkers immers komt het voor de korven benodigde stro uit het eigen landbouwbedrijf, terwijl iedere korfimker zijn eigen korven kan vlechten. Hij behoeft dus alleen het riet te kopen. Voor een kastbedrijf daarentegen is reeds alleen voor de aanschaffing der kasten een vrij groot bedrag nodig, terwijl bovendien ook de aanschaffing der benodigde gereedschappen (slinger, kolbtoestel, kunstraatpers) vrij kostbaar is. Een tweede moeilijkheid ligt in de overgang zèlf. Ik heb meermalen kunnen waarnemen, hoe ervaren korfimkers naast hun korven enkele kasten aanschaften óf wel op aanraden van kastimkers óf wel omdat ze de betere resultaten zelf op een kastbedrijf hadden gezien. Meestal echter viel het hun dan geducht tegen, als ervaren imkers meenden ze het wel te kunnen stellen zonder de raadgevingen van anderen of zonder boeken. Het gevolg is dan meestal, dat er na enkele jaren op de korfstal enige onbevolkte kasten staan en de bezoeker, die naar die kasten vraagt, krijgt dan gewoonlijk ten antwoord, dat de bijen veel beter in korven willen werken dan in kasten. De fout was echter, dat deze korfimkers op hun kasten ongeveer dezelfde bedrijfswijzen toepasten als op hun korven, vooral met het oog op het aannemen van zwermen is dit onmogelijk. Van de korven moeten we zwermen aannemen, bij de kasten moeten we, om honing te kunnen oogsten, het aannemen van zwermen zoveel mogelijk vermijden. Slechts in enkele gevallen kunnen we op dit laatste een uitzondering maken, namelijk wanneer de kastimker kan profiteren van een buitengewoon goede voorjaarsdracht (de Betuwe b.v.), terwijl hij woont in een streek waar de zomerdracht slecht of slechts matig is. In dat geval kan het voordeliger zijn ook van de kasten de voorzwerm aan te nemen, daar het in een dergelijke streek zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is, de volken in de zomer vrij te houden van zwermplannen. Bovendien krijgen we dan het voordeel met het dubbele aantal volken op de heide te komen.
Nog een moeilijkheid, die door de korfimkers zelf dikwijls genoemd wordt, namelijk dat aan een kaststand meer werk is dan aan een korfstand, acht ik niet steekhoudend. Buiten beschouwing latend, welke stand de meeste werkuren vereist, geef ik de voorkeur aan de kasten, omdat de imker deze kan behandelen, wanneer het hem het beste past. Een korfimker moet in de zwermtijd alle dagen voortdurend op de stal aanwezig zijn om toezicht te houden en om te voorkomen, dat er zwermen wegvliegen. De kastimker daarentegen kan dikwijls in verloren ogenblikken en des avonds zijn bijen zodanig behandelen, dat hij ze overdag ook in de zwermtijd rustig zonder toezicht kan laten staan. Dit vooral acht ik een der grootste voordelen van het lossebouwbedrijf en de kastimker zal er zich op moeten toeleggen zijn bijen zodanig te behandelen en zijn bedrijfswijze zodanig te kiezen, dat ze zo weinig mogelijk toezicht en behandeling nodig hebben.
Ik wil het nu nog hebben over de nog te bevolken kasten. Je schrijft, dat je voor die ene kast de voorzwerm van je korf wilt nemen. Dat is natuurlijk goed, maar ik zou toch niet eenvoudig maar afwachten tot deze voorzwerm komt en dan daarmede de kast bevolken. Ik raad je aan hiervoor een methode toe te passen, die ook wel gebruikt wordt om een korfvolk over te brengen in een kast. Je begint daartoe reeds nu een broedkamer compleet in orde te brengen, alsof er een zwerm in moest worden gehuisvest (dus 10 broedramen met gehele vellen kunstraat). Deze broedkamer plaats je in de stal op de plaats, waar de kast moet staan, de bovenzijde dek je af met een stuk stevig karton, waarin een ronde opening is gesneden, iets kleiner dan de korfwijdte aan de onderzijde. Op deze broedkamer plaats je de korf met gesloten vlieggat, terwijl je eventuele gaatjes of kieren tussen korf en karton zo goed mogelijk dichtmaakt. De bijen zijn dus nu gedwongen uit te vliegen uit het vlieggat van de kast, nadat ze door de broedkamer zijn gegaan. In het algemeen zal de korf zich dan verder ontwikkelen en op een bepaalde dag de voorzwerm afstoten. Deze voorzwerm wordt normaal geschept en tot 's avonds terzijde gezet. Dan wordt (ook 's avonds) de korf weggenomen en de voorzwerm overgebracht in de broedkamer. De korf krijgt een andere willekeurige plaats op de stal. Je wilt misschien zeggen : "Maar dat is toch precies hetzelfde, want U doet ook de voorzwerm in de broedkamer". Hetzelfde is het echter niet, want behalve die voorzwerm komen nu ook nog alle vliegbijen van de korf, die de eerstvolgende dagen uitvliegen, terug in de kast, omdat ze gewend waren hier in en uit te vliegen.
We hebben dus het voordeel, dat de voorzwerm in de kast door deze vliegbijen aanzienlijk wordt versterkt, terwijl de korf al zijn vliegbijen verliest, zogenaamd kaal vliegt. Dit laatste zal dikwijls tot gevolg hebben, dat de koninginnecellen in de korf worden afgebeten en deze dus geen nazwermen geeft. Het kan nodig zijn deze korf op de nieuwe plaats de eerste week met wat dunne suikeroplossing te voeren, omdat gemakkelijk gebrek aan water kan ontstaan.
Ik schreef hierboven: "In het algemeen zal de korf zich dan verder normaal ontwikkelen en op een bepaalde dag de voorzwerm afstoten". Het kan echter ook voorkomen, vooral wanneer de korf niet al te groot is, dat de bijen de kunstraat in de broedkamer gaan uitbouwen en dat ook de koningin zich in de broedkamer begeeft om eitjes te leggen in de pas uitgebouwde cellen.
Wanneer dit mocht geschieden kun je het beste, terwijl je zeker weet, dat de koningin beneden in de broedkamer is, een koninginnerooster leggen onder het karton, zodat broedkamer en korf gescheiden zijn door deze rooster. De koningin kan dan dus niet in de korf terug. Drie weken later is alle broed in de korf uitgelopen, terwijl zo goed als alle bijen in de broedkamer zullen zijn. Je kunt dan de lege korf wegnemen en hebt dus op deze manier het gehele volk in de kast overgebracht.
Met beste imkersgroeten,
Willem van den Iemenhof