Methode Snelgrove


Nu onze bijen zijn afgevoerd, de dagen korten en de avonden langer worden, is er weer tijd en gelegenheid een en ander nog eens na te lezen en hiermede in verband de opgedane ervaringen, te overdenken.
Zo trok het artikel "De Zwermverhindering methode Snelgrove", blz. 13 en blz. 34-35 van de jaargang 1936 van ons Groentje opnieuw mijn aandacht. Dit behoeft niemand te verwonderen. Het zwermgebeuren toch, hoe mooi het schouwspel op zichzelf is, geeft ons amateurs, wonende temidden van de bewoonde wereld, vanaf einde Mei tot begin Juli een voortdurende zorg. Wij zijn steeds op zoek naar een "betere", over de "beste" spreek ik maar niet eens, methode van zwermverhindering. Het woord alleen oefent reeds een zekere aantrekkingskracht op ons uit en doet onze oren spitsen om iets nieuws te kunnen vernemen.
De hier beschreven methode vertoont veel overeenkomst met de separatie-methode. Het grote verschil is echter, dat de laatste eerst toegepast wordt als het volk gezwermd heeft of op zwermen staat en de beschreven methode, vóór het volk deze aandrift toont. Ook wordt niet gesproken over latere hereniging.
Dat van 23 en 43 volken resp. in 1932 en 1933 na toepassing van die methode slechts telkens één gezwermd heeft, lijkt mij geen bijzonderheid, want het zwermen, zij het dan kunstmatig, heeft bij en door de toepassing reeds plaats gehad. Bedoelde volken hebben in feite alle gezwermd en degene die daarna nog uit vrije beweging er op uit trokken, zwermden dus dat jaar voor de tweede maal.
Het uittrekken van de zwerm wordt door deze methode ongetwijfeld tegengegaan, maar voor het benutten van de zomerdracht is ze, gezien mijn ervaringen met de seperatie methode, zeker niet voordelig.
Zij moet toegepast worden vóór er moerdoppen aanwezig zijn, vóór de zwermdrift ontwaakt en om daarvan zeker te zijn, vóór de laatste week van Mei.
Nu treft het juist dat dan, en naar ik meen geldt dit voor ons gehele land, de drachtpauze begint welke tot half Juni aanhoudt. De overmaat van vliegbijen in het aldus behandelde volk hebben geen arbeidsveld, zijn werkloos, steuntrekkers, die teren op het overschot van 't voorjaar, zo dit nog aanwezig is. Als de dracht invalt zijn velen al te oud om tot grote krachtsinspanning in staat te zijn, terwijl de gelederen zelf reeds sterk beginnen te dunnen. Maar er is meer.
De vertraging van de broedinslag, veroorzaakt door de verwijdering van de voedsterbijen, duurt slechts enkele weken. Eerst zijn het de jonge bijen, geboren uit het de vlieger medegegeven broed, die de voedstertaak vervullen, maar na drie weken begint het nieuwe broednest uit te lopen, het aantal beschikbare voedsters vermeerdert steeds en de broedinslag, begunstigd door de inmiddels ingevallen dracht, gaat in versneld tempo. Men heeft dan dezelfde toestand terug van einde April met de enorme voedselbehoefte.
Het is duidelijk, dat er onder deze omstandigheden van opleggen van honing geen sprake kan zijn. Een groot broednest en weinig haalbijen, beide tegenwerkende factoren.
Op ongeveer gelijke wijze verloopt een en ander bij de toepassing van de seperatie-methode. Jarenlange ondervinding, opgedaan door vergelijking van volken welke onder overigens gelijke omstandigheden gesepareerd werden, met volken waaraan de zwerm eenvoudig werd teruggegeven, heeft mij geleerd, dat de opbrengst van de laatsten begin Augustus beduidend groter was dan van de eersten. De volken van de eerste groep waren echter aanmerkelijk sterker. Aangezien ik niet met mijn volken de heide bereis, heb ik hieraan geen direct voordeel. Maar ook de verwachting, dat het volgend jaar de sterkere volken het van de anderen zouden winnen, is nimmer vervuld geworden. In het voorjaar waren de omstandigheden steeds weder volkomen gelijk.
Resumerende is naar mijn mening noch de methode Snelgrove, noch de separatie-methode voor het benutten van de zomerdracht aan te bevelen.
De toepassing van laatstgenoemde methode kan niettemin onder bepaalde omstandigheden toch met vrucht geschieden en wel wanneer het betrokken volk vóór de laatste week van Mei zwermrijp is, zodat de hereniging vóór het invallen van de zomerdracht kan hebben plaats gehad. De toestand van zo'n volk is dan precies gelijk aan een volk dat niet gezwermd heeft en ook geen zwermneigingen vertoont, en het heeft bovendien een jonge moer.
Met belangstelling zie ik het door den schrijver van bovengenoemd artikel toegezegde vervolg tegemoet, waarin hij de werkwijze, toe te passen als de zwermneigingen zich reeds openbaren, zal beschrijven. De mogelijkheid is geenszins uitgesloten, dat deze het "betere" bevat of dat door combinatie het "betere" is te verkrijgen.
L. B. M.