Bijen doen onveranderlijk hetzelfde


Geef nooit een jonge Koningin aan een oud volk.
Jong hoort bij jong, oud bij oud
Dit is een regel der bijen.

Het tegenovergestelde, bijen doen niet onveranderlijk hetzelfde, las ik in Gleanings, het bekende Amerikaanse bijentijdschrift, Het werd herhaald en nog eens herhaald, zodat het een slagwoord werd. Het sloeg in, zodanig, dat het weldra in andere tijdschriften, in ander verband, om andere mogelijkheden te demonstreren, overgenomen werd.
Het is hiertegenover, dat ik vierkant stelling nemen wil.
Het ging in Gleanings om een andere vraag, dan ik hier behandelen wil. Het ging om de bekende vraag of bijen in staat zijn eitjes te verslepen. Het zouden de bijen zijn, die de koninginnecellen niet alleen uitbouwen, maar ze ook van eitjes voorzien door ze te halen uit werkbijencellen. Het zou voorkomen, dat ze een eitje weghaalden bij een ander volk, wanneer ze moerloos geworden waren en zelf geen open broed meer hadden, om zich van een nieuwe koningin te voorzien.
Dit vraagstuk kwam te berde, toen een Amerikaanse jonge dame, Miss Mc.Intry, die een bijenboek geschreven had voor de jeugd, dit vooraf voorlegde aan twee autoriteiten op bijenteeltgebied, Mr. Latham en Mr. Root, een der uitgevers van Gleanings, om hun aanmerkingen te vernemen en daarmee bij de definitieve redactie haar voordeel te doen. Deze gedachtenwisseling werd in Gleanings gepubliceerd met de opmerkingen van anderen, die zich er in mengden, vooral toen het om de bovengenoemde kwestie ging.
Mr. Root verdedigde hierbij, wat hij de orthodoxe opvatting noemde, omdat ze reeds lang, meer dan een halve eeuw geleden door zijn vader, Mr. A.I. Root, de stichter van het tijdschrift, als vanzelfsprekend gehuldigd werd: bijen zouden gezien zijn, terwijl ze eieren versleepten en eieren zouden gevonden zijn in aangezette koninginnecellen en dat terwijl het volk moerloos was. Terwijl Mr. Latham, die ook niet van gisteren is - hij heeft reeds enige jaren geleden zijn vijftigjarig imkerjubileum gevierd - deze opvatting in twijfel trok "omdat hij nooit gezien had, dat bijen een eitje deponeerden in een koninginnecel, evenmin dat een bij een eitje haalde bij een ander volk -- wat trouwens geen van de verdedigers van deze theorie ooit gezien had. Wel had hij moerloze volken gehad, maar die gered waren doordat een nazwerm er onderdak gezocht had, een feit, dat door hemzelf gezien en ook door anderen geconstateerd was".
Het is hetzelfde antwoord, dat ik ook gegeven heb, toen een van onze leden het wonder van een spontane hermoering van een moerloos volk op een laatste afdelingsvergadering ter sprake bracht.
Hij had twee - nota bene twee en naar ik meen zijn enige - volken, die beide moerloos geworden waren, hopeloos moerloos, en die beide lange tijd zo gestaan hadden. Hij kon op mijn vragen helaas geen precieze datums geven - imkers, waarom niet altijd blocnote en potlood bij de hand? waarom geen imkersalmanak aangeschaft ! - maar een vriend, die met hem ter vergadering was, had het alles met hem geconstateerd. En ziet, op een gegeven moment, toen de volken nogeens werden nagezien, waren ze beide weer puik in orde, broed, eitjes en jonge koninginnen.
Maar is dat niet een buitenkansje? Is dat niet sterk? Wat een ander in zijn lange imkerspraktijk wel eens overkomen is - wel eens, de regel is dat moerloze volken aan darrenbroed te gronde gaan - overkomt je zo maar, als je pas begint te imkeren, met twee volken naast elkaar. Beide worden ze gered. Is dat niet een wonder ! En de vraag werd mij gesteld, hoe dat in zijn werk gegaan zou zijn en het antwoord werd mij er bij gesuggereerd door de nadere vraag, of dit nu een geval was van een bij, die er op uit getrokken was, om bij een ander volk een eitje te halen en aldus het leven van eigen volk te redden.
Ik ben op deze suggestie, hoe dierbaar velen ook, niet ingegaan. Ik heb geantwoord, dat deze oplossing, inplaats van de zaak te vereenvoudigen, ze nog wonderbaarlijker maakte ; dat ik het niet geloofde, voordat ik het zelf gezien had en dat ik vooralsnog van oordeel was, dat een vreemde zwerm er binnengetrokken was, wat mijzelf overkomen was, wat ik met eigen ogen gezien had. Nu blijft het verwonderlijk, dat dit met twee volken naast elkaar gebeurd zou zijn, maar ditzelfde geldt, wanneer men aanneemt, dat een eitje van elders gehaald zou zijn. Bovendien, het zou kunnen zijn, dat de stand van dezen imker voor bijen een bijzondere aantrekkelijkheid heeft, zoals het voorkomt, dat sommigen telkens kunnen constateren, dat een vreemde zwerm is komen aanvliegen, wat anderen nooit overkomt.
Bijen doen onveranderlijk hetzelfde. Bijen, die moerloos geworden zijn en nog open broed hebben, kweken eitjes en maden, die niet meer dan drie dagen oud zijn, op tot koninginnen. Maar ze doen dit niet bewust met de vooropgezette bedoeling zich een nieuwe koningin te verschaffen. Dat zouden we misschien mogen aannemen, wanneer ze koninginnedoppen aanzetten en de eitjes daarheen overbrachten. Gerstung heeft het ons anders geleerd. Het is overdaad van voedersap, nu er geen koningin meer is en geen nieuwe maden meer te verzorgen zijn, waarvoor ze een uitweg zoeken. Bijen, die moerloos geworden zijn en geen open broed meer te verzorgen vinden, gaan zelf eitjes leggen, die echter onbevrucht zijn, geen koninginnen, zelfs geen werkbijen kunnen opleveren, slechts darren. Hier is het wel heel duidelijk, dat alle beredeneerde opzet afwezig is. Hoe zou een volk met darren alleen gered kunnen worden ! Ook hier heeft Gerstung door zijn voedersaptheorie de weg gewezen. Het is weer dezelfde overdaad, die de verschrompelde eierstokken van sommige werkbijen zodanig zwellen doet, dat ze tot eierleggen in staat zijn, liever nog, eieren leggen moeten. Nu vinden ze ook weer broed om te verzorgen en de overdaad aan voedersap kan een uitweg vinden. Het gaat alles buiten opzettelijke bedoelingen om. Het geschiedt alles redeloos, onbewust. Het is duidelijk, dat hij, die van deze natuurnoodwendige opvatting doordrongen is, aan het halen van een eitje uit een ander volk om daaruit een nieuwe koningin te kweken, niet geloven kan. Het is de natuurnoodwendigheid, die de onveranderlijkheid impliceert.
Bijen doen onveranderlijk hetzelfde. Wanneer een volk moerloos geworden is en het heeft nog open broed, dan wordt dit verder opgekweekt en door de overdadige voeding, alleen maar een te lang voortgezette voeding met koninklijk voedersap, groeien er enkele op tot koninginnen. Dan is het volk gered. Vinden ze geen open broed meer, dan gaan meerdere werkbijen eitjes leggen, maar deze zijn onbevrucht, het geeft slechts darren. Dan is het volk verloren. Het kan dan nog slechts gered worden door ingrijpen van buiten af,
doordat eens anders weg de weg van het ten ondergang gedoemde bijenvolk kruist.
Die ander kan een ander bijenvolk zijn. Een zwerm is op zoek naar een woning om zich in te vestigen en vindt - dit noemt men dan toeval - een kast of korf, nog met bijen, maar zonder koningin en kiest er onderdak. Het kan ook een imker, een mens zijn - in dit geval spreekt men van opzettelijk ingrijpen. Er bestaat geen gemakkelijker, geen zekerder methode om een volk een nieuwe koningin te geven. Alle andere methoden - op één na, waarover ik het in een volgend artikel hebben zal - zijn onzeker, maar deze mist nooit. Het volk moet alleen maar moerloos zijn, goed moerloos. Ik herinner me nog als de dag van gister hoe een oude, ervaren imker, mij, toen nog een nieuweling in het vak, dat voordeed. Ik had een moerloos volk en klaagde hem mijn nood. Hadden we maar een zwerm, was zijn antwoord. Maar die had ik, die werd voor de kast uitgestort en het was een lust om te zien, hoe die naar binnen marcheerde. Jeugdindrukken zijn sterk. Ik zal dat moment nooit vergeten. Geen beter manier om het bijenhouden te leren, dan in de praktijk, onder leiding van een ervaren imker, beter dan uit boeken.
Het volk was gered, maar of de zaak daarmee gezond was - dat is een tweede vraag. Want hoe stond het hier met „oud hoort bij oud en jong bij jong", die andere regel der bijen? Dat herinner ik me niet goed meer. Mijn latere ervaring zegt me, dat de zaak alleen gezond geweest kan zijn, als die zwerm een voorzwerm geweest is. Maar, zoals gezegd, dat herinner ik me niet meer, ook niet of ik met dat volk na dit voorlopige succes ook verder succes gehad heb. Natuurlijk omdat mijn leermeester, hoe ervaren ook, daarvan geen ervaring gehad heeft, in elk geval mij er niet op attent gemaakt heeft.
Want jong hoort bij jong en oud bij oud.
Wanneer een voorzwerm afvliegt en een nazwerm hangt ook reeds in de lucht, dan kan het gebeuren, dat ze samen vliegen, met elkaar één tros vormen. Dan wordt de oude koningin in de regel afgestoken, omdat ze niet tegen de jonge opgewassen is. Dan zoeken de oude bijen van de voorzwerm hun woning weer op en wachten tot een nieuwe koningin uitgelopen is.*) Dan gaan ze wèèr zwermen, nu tóch met een jonge koningin. Men noemt dit een zingende voorzwerm, oude bijen met een jonge koningin. Men zal ze niet licht scheppen. Ze zoeken de wijdte. En dat is maar goed ook, want geen imker, die van zo'n zwerm ooit veel plezier beleefde. Oud en jong, dat verdraagt zich niet. De zaak is niet gezond. Het is onbegrijpelijk, dat zulk samenvoegen in het moderne kastbedrijf als de steen der wijzen aanbevolen wordt.
Mijn leermeester wist daar niet van. In elk geval, hij had me daarop niet attent gemaakt. Dit is waarschijnlijk de reden, dat ik deze zomer tegen deze regel nog zo enorm gezondigd heb, hoewel ik me na verloop van tijd een methode om een nieuwe koningin in te voeren, die op deze regel gebaseerd is en die nooit faalt, eigen gemaakt heb. Of was het omdat ik tegenover een jong en daarin niet ervaren imker datzelfde kunstje eens demonstreren wilde? Dus al te grote, kritiekloze volgzaamheid.
Ik had een volk staan, dat niet voort wilde. Het kwam niet verder dan tot vier à, vijf ramen broed en dan nog matig bezet. De moer deugde niet. En omdat ik juist bezig was uit een edelvolk jonge koninginnen te kweken, besloot ik het te delen en ze elk een dop te geven uit dat volk, na eerst de doppen, die ze zelf aanzetten, te hebben weggesneden. De tijd was toch te ver verstreken, dat ik van het hele volk nog een oogst verwachten kon. Het zouden echter met wat steun twee goede volken voor het volgend jaar kunnen worden. Van geen van beide doppen kwam iets terecht. Beide volken werden weer moerloos en nu zonder open broed. Weldra verscheen er darrenbroed. Toen was het, dat de bewuste jonge imker op mijn stand kwam en om hem eens wat te laten zien, greep ik naar hetzelfde experiment, dat mijn leermeester mij vroeger had voorgedaan - gedachteloos, zonder in toepassing te brengen, wat ik nadien geleerd had. Ik had nog twee nazwermpjes staan. Het ene zat al in een sigarenkistje, het andere nog in een korf. Beide hadden ze al gebouwd ; beide koninginnen waren al bevrucht. Deze zou ik er in laten trekken. De demonstratie slaagde volkomen. De jonge man was niet minder verrast, dan ik zelf indertijd geweest was. Het ging alsof het zo hoorde. Toch hoorde het blijkbaar anders. Drie dagen later, toen ik ze inspecteerde, was het ene prachtig in orde, maar het andere was leeg, nog een enkele eenzame bij bewoog zich op een raam vol met eitjes. Het was dus ook prachtig
in orde geweest, maar slechts in schijn. Het had zich in de nieuwe combinatie niet thuis gevoeld. Ze hadden de wijdte gezocht.
Het was een grote teleurstelling. Toch viel het me niet moeilijk al spoedig mijn fout te ontdekken. Het was louter onbedachtzaamheid uit demonstratiezucht. Was ik alleen geweest, ik zou de fout waarschijnlijk niet hebben gemaakt. Het volkje, dat er vandoor gegaan was, was dat deel van het oorspronkelijke volk, dat op zijn plaats was blijven staan, dat al zijn oude bijen behouden had. Ik had verzuimd deze eerste te elimineren. Ik had dat nagelaten, waarop mijn methode van toevoegen van nieuwe koninginnen juist gebaseerd is.
Maar daarover een volgende keer.
HAARLEM. Dr. M. BRUIJEL.
*) Dr. Br. is hier gelukkiger geweest dan wij, wij zagen immer een reuze slachting bij op elkaar gevlogen vóór- en nazwerm. RED.