De Apis Dorsata


Omdat bij een bezoek aan Wageningen van een gezelschap imkers altijd ook een bezoek wordt gebracht aan de Meters grote raat van deze bij in het Instituut van Prof. Dr. Roepke wil ik hier mededelen wat Gustaaf Schneider over deze bij schreef in het Zeitschrift für wissensch. Insektenbiologie van 1908. Schneider was enige jaren in Indrapoeri op Sumatra, maakte tochten door het oerwoud en zag daar deze bij in de natuur. Haar gewoon verblijf is in de z.g. Bijenboom of Tualang, Koompassia parviflora. Deze woudreus met een stamomvang van 1.30 M. groeit kaarsrecht zonder takvorming naar boven ; eerst op 30 tot 40 M. beginnen de takken zich te vormen, die dik worden. Aan de onderzijde van deze dikke takken bouwt deze reuzenbij haar raat, tot 65 raten op verschillende afstanden komen voor aan één boom. De cellen van de raat zijn alle even groot, moercellen worden niet gebouwd. Dathe werd door de Pruissische Regering belast met een onderzoek van deze bij en reisde daarvoor naar Ceylon. Vermoed werd, dat de tong van deze bij langer was dan de tong van de Duitse bij en door kruising een bijenras met iets langere tong gekweekt kon worden. Dathe heeft aangetoond, dat de tong van de apis dorsata niet langer was. De reis van Dathe naar Ceylon staat in Anhang van het boek van Dathe B. III N. 22. De reuzenbij is een vrij levende bij, die niet in een woning kan gehouden worden ; want als het vlieggat geopend wordt vliegen zij weg. Het schijnt dat deze bij telkens een nieuwe bijenweide moet opzoeken en daarom, als de bijenweide in de omgeving uitgeput is, de raat verlaat om elders een betere bijenweide te zoeken. Zij bouwen hun raat in zeer korte tijd af, daarom nemen zij de honing mede van de verlaten raat en vinden de verspieders honing, dan wordt deze ook weggehaald. Dathe zag door hen een grote pot met honing in korte tijd leeg maken.
Deze bijenboom trotseert de orkanen door haar wijdvertakt wortelgestel. De adat maakt, dat deze boom nooit gekapt wordt, daardoor komt het voor, dat in tabaksvelden hier of daar zo'n boom alleen staat ; de andere bomen zijn allen gerooid. Schneider kreeg een uitnodiging om het winnen van de honing bij te wonen. Vooraf waren in de stam pinnen geslagen voor de bijenjagers om de boom te kunnen beklimmen. Schneider zag een bijenjager naar boven gaan en zich neerzetten op een boomtak. Toen liet hij een koord zakken waaraan een brandende fakkel bevestigd werd, hiervoor wordt de bast van een bepaalde boom gebruikt, die veel rook geeft. Op zijn buik kruipt de jager naar het nest en snijdt de verbinding met de tak door, de raat wordt in een soort zak opgevangen. Als de zak vol is wordt een nieuwe met een koord naar boven gehaald. Aan de andere zijde verricht een tweede jager dezelfde werkzaamheden. Zodra de beroking begon, kwamen de vertoornde bijen naar buiten en werd de raat van zwart wit. Schneider, die beneden stond, moest reeds spoedig vluchten omdat hij door meerdere bijen werd aangevallen. Later kreeg Schneider een uitnodiging voor een diner bij een Radja ; als drank kreeg hij met water verdunde honing. De gastheer vroeg toen Schneider of dit in zijn vaderland ook wel gebruikt werd? Waarop hij antwoordde "uitsluitend bij zieken". De Radja zeide toen, dan zal honing bij u wel duur zijn ; want toverdranken van een medicijnmeester zijn altijd kostbaar. Schneider voegt hier in een noot bij : In Abessinië wordt veel mede gedronken en enkele landstreken zijn bekend waar mede van uitstekende kwaliteit gemaakt wordt.
In de 18e eeuw werd er veel mede uit Gooiland ingevoerd in Holland.
Biologisch vormt de Apis dorsata de overgangsvorm van het geslacht Melope tot het geslacht Apis. De Melope bouwt horizontale raten met cellen alleen aan de bovenzijde, het bezit geen angel, maar bijt. De bijtwondjes veroorzaken rode vlekken, die een ondragelijke jeuk veroorzaken. De wasplaatjes worden aan de rugzijde van dit insekt afgescheiden. Een kleine vorm wordt op Java wel in kleine korven gehouden, het was er van wordt gebruikt bij het batikken door de inlanders van katoenen weefsels.
WAGENINGEN, 19 Augustus 1936. L. J. VAN RHIJN.