Ernstige Bijensterfte


In het artikel hierover voorkomende in het December maandschrift l.l. verzocht ik om ieder, die iets kon mededelen tot opheldering van dit bijendrama, dit mij te willen berichten. De WelEd. Heer N. van der Weyden, Bosbaas te Renkum, berichtte me daarop, dat bij hem. dezelfde (ziekte?) verschijnselen voorkwamen.
Zelfs de begindatum van optreden sterfte klopte precies met die hier te L.
Na corresponderen heeft dhr. v. d. W. serieus alles nog eens nagegaan, wat in 't kort hier op neerkomt.
Na optreden der sterfte zond dhr. v. d. W. bijen ter onderzoek aan der welEd. Heer van Giersbergen. Bijenteeltconsulent. Deze constateerde bij één van de tien onderzochte bijen heel zwak nosema en meende voor de rest broedroer te kunnen veronderstellen. Ter genezing beval dhr. v. G. aan iets dunne suikeroplossing te voeren.
Na toepassing hiervan, schreef dhr. v. d. Weyden, liep de ziekte terug, doch dit kon ook mogelijk anders evengoed zijn gebeurd.
Omtrent dit laatste merk ik direct op, dat dit door mij onmiddellijk (2 dagen na voorkomen der sterfte) werd toegepast, doch zonder resultaat.
Het door mij genoemde samenvallen van begin bloei azalea pontica (az. mollis enz., alles één familie) in grote hoeveelheid op ± 200 m. afstand van de volken hier, had dhr. v. d. W. opmerkzaam gemaakt, dat ook bij hem dit zelfde voorjaar (1936) die planten evenals hier, voor het eerst in hoeveelheid waren aangeplant en ook op plm. 200 m. afstand van zijn volken.
Hierdoor waren zijn bijen als het ware haast uitgenodigd ze te bevliegen. Bij buurimkers kwam evenals hier de sterfte niet voor, doch deze waren verder af en gescheiden door bos en beken van bedoelde planten en hadden overigens een andere bijenweide om te bevliegen. De betrokken tuinman bevestigde nog, dat gedurende de bloei de bloemen druk bevlogen waren door bijen.
Noch dhr. v. d. Weijden, noch ondergetekende kunnen vaststellen, dat de az. pontica het kwaad veroorzaakt heeft, doch niettemin gaan onze vermoedens nu toch sterk in die richting.
Een paar kleinere volkjes bij dhr. v. d. W. bleven vrij, doch terecht merkt hij op, dat deze minder haaldrift hadden vanwege het minder te verzorgen broed.
De omstandigheden, dat daar zowel als hier momentelijk geen andere bloei is, noodzaken de bijen haast zeker om de plant te benutten, terwijl ze dat mogelijk onder andere omstandigheden (andere bloei) niet zouden doen.
M.a.w. het is mogelijk, dat op diverse plaatsen ook az. pontica e.d. voorkomen, doch door andere tegelijk bloeiende bijenplanten de eerste niet bezocht zullen worden.
De omstandigheden in verschillend opzicht zullen dus een grote rol kunnen spelen.
Mogen we daarom hier vragen (om ieder te bereiken) aan imkers uit de omgeving van b.v. Boskoop en andere streken waar az. pontica, az. mollis gekweekt worden, of die ook ervaring hieromtrent hebben?
Mogelijk bloeien ook daar tegelijk weer andere planten, welke de bijen meer aantrekken enz. enz?
Goed observeren is echter gewenst. Ik constateerde bij mijn geval b.v., dat omstreeks 7 uur v.m. (zomertijd) veel dode bijen voor de kast lagen, terwijl deze een paar uur later door de overlevende bijen alle waren weggedragen, tenminste bij gunstig weer. Verder op de dag zou men dus minder goed de sterfte kunnen waarnemen.
Vanwege plaatsruimte in het maandschrift eindig ik dan nu, me verder aanbevolen houdend voor gegevens eventueel t.z.t.
Dank aan dhr. v. d. Weijden voor zijn serieuze medewerking. Ook dank aan dhr. E. Cappenberg, welke ons door zijn ervaringen mede te delen weer wijst op een zeer zeker nog vrijwel onbekende, toch voorkomende bijenziekte in ons land. Bij weder optreden der sterfte zullen vanzelfsprekend bijen ter onderzoek ook aan bedoelde dienst worden opgezonden.
Toch meen ik, dat ons geval hier geen "Ziekte van Bahr" geweest zal zijn, ,omreden na verplaatsing mijner volken (zie Dec. maandschrift) de sterfte onmiddellijk eindigde.
LEEUWARDEN. Hoogachtend,
Pinkstraat 18. Tj. STIENSTRA.