Brieven aan en van den Ouwen Rot


Geachte Heer van den Iemenhof,
Toen ik verleden jaar in het voorjaar mijn kasten openmaakte, bleek me, dat op meerdere ramen het stuifmeel, dat zich nog van het vorig seizoen in de cellen bevond, door schimmel was bedorven. Ook enkele raten aan de buitenzijde van de broedbakken waren sterk geschimmeld. Is tegen dit schimmelen van het stuifmeel iets te doen en zijn de geschimmelde raten nog bruikbaar of moet ik ze uit de ramen snijden om ze t.z.t. te smelten. Tevens zou ik gaarne Uw mening vernemen over verschillende soorten kunstraat, daar ik voor mijn nieuwe kasten de ramen nog van kunstraat moet voorzien en ook in enkele van mijn oude kasten nieuwe ramen wilde laten bouwen.
Met beste Imkersgroeten,
Dirk Bijker

Beste vriend,
Stuifmeel is een stof, die in de winter zeer spoedig bederft, vooral in vochtige jaren treedt zo goed als altijd schimmelvorming op, en hiertegen is niets te doen. Ook het stuifmeel, dat zich bevindt in ramen, die we buiten de volken bewaren (reserve ramen), gaat vrijwel altijd verloren, of wel het schimmelt of wel het verdroogt en wordt dan hard, zodat de bijen het niet meer kunnen opnemen. Dergelijke ramen worden door de bijen wel weer in orde gebracht, ze verwijderen het stuifmeel, dat we dan dikwijls als propjes ongeveer zo groot als erwten voor de vlieggaten van de kasten vinden. Het is echter jammer, dat ze hierbij meestal genoodzaakt zijn de celwanden tot op de middenwand weg te knagen, vooral omdat ze dan inplaats van fijn werk dikwijls darrenwerk weer opbouwen. Wanneer dit gebeurt met grote stukken raat kunnen de ramen er totaal door worden bedorven. Wanneer je ramen hebt, waarin het stuifmeel reeds is ingedroogd, kun je deze ramen het beste met behulp van een honingslinger reinigen, evenals in de zomer de honing vliegt door de middelpunt vliedende kracht het stuifmeel als propjes uit de cellen.
Soms gebeurt het, dat de ramen, die we in ramenkasten bewaren, worden gereinigd door mijten, die zich met het stuifmeel voeden. Een deel van het stuifmeel vinden we dan onder de ramen, terwijl de rest er gemakkelijk uit kan worden verwijderd, daar het zich als los stof in de cellen bevindt.
Ramen, die zoals je schrijft, aan de buitenzijde van de broedbakken geschimmeld zijn, kun je het beste voorzichtig afborstelen met wat warm water en daarna in de zon laten drogen. Ze zijn dan nog zeer goed bruikbaar.
Soms vinden we raten, die vooral langs de onderzijde en aan de hoeken werkelijk bedorven zijn. Het was heeft dan al zijn taaiheid verloren en is dus broos en zonder weerstandsvermogen. Deze raten kun je het beste uitsnijden om ze later te smelten.
Over het gebruik van kunstraat het volgende.
Wanneer er in het voorjaar een dracht van enige betekenis komt zien we, dat de bijen gaan bouwen. Het beste kunnen we dit weer waarnemen bij de korven, waar de zich in de korf bevindende raten naar onderen worden verlengd, indien tenminste het volk sterk genoeg is om het oude werk geheel te bezetten. In de kasten zien we meestal om dezelfde tijd, dat de honingcellen boven het broednest (dus langs de bovenlatten van de ramen) met nieuw was hoger worden opgetrokken. Zeer duidelijk vallen deze lichtgekleurde randjes reeds op, zodra we de dekkleedjes van de broedkamer verwijderd hebben en dan van boven af tussen de ramen zien. Voor den imker is dit het teken, dat de bijen van nature bereid zijn te gaan bouwen en dat het dus tijd is ramen met kunstraat in te voegen. Dit inhangen van kunstraat kan tevens dienen om de bijen te helpen het broednest te vergroten. Wanneer het nog vroeg in het jaar is, moet de kunstraat gehangen worden tussen het laatste broedraam en de stuifmeelraat. Later, b.v. begin Mei, mag ze ook tussen twee broedramen met zoveel mogelijk gesloten broed worden gehangen, ze wordt hier vlugger uitgebouwd, omdat de temperatuur in het centrum van het volk hoger is. Bij goede dracht bestaat echter het gevaar, dat de bijen een dergelijke in het broednest gehangen kunstraat (of soms ook wel een leeg uitgebouwd raam) gebruiken om de gehaalde nectar op te bergen vóórdat de koningin nog de gelegenheid heeft gehad het met eitjes te beleggen. Hierdoor wordt het broednest dan in twee delen verdeeld, terwijl de koningin alleen in dàt deel eitjes legt waar ze zich bevindt en het deel op de andere zijde van het honingraam onbelegd laat. Wanneer dit gebeurt moet het raam weer naar de buitenzijde van het broednest worden teruggehangen, zodat het broednest weer een aaneengesloten geheel wordt.
Verscheidene imkers zijn bij het inhangen van kunstraat te zuinig en gebruiken in de broedramen halve vellen kunstraat. Vooral zij, die van korven op kasten zijn overgegaan, passen dit maar al te vaak toe.
Zij redeneren dan : In mijn korven moesten de bijen alle raten geheel zelf bouwen, wanneer ik ze dus nu halve vellen kunstraat geef is dat al een hele steun. Deze redenering is echter foutief. Het gevolg ervan is, dat de bijen gelegenheid krijgen in de onderste helft van de ramen grote stukken darrenwerk te bouwen en dit moet in kasten juist zoveel mogelijk worden vermeden. Onthoud dus maar voor eens en voor altijd: In de broedramen steeds volle vellen kunstraat!
Om de kunstraten een steun te geven moeten de ramen worden voorzien van dunne vertinde draden, die in de kunstraten worden ingesmolten. In het algemeen worden in de hoogte van een simplex broedraam twee draden gespannen, dus van de linker zijlat naar de rechter zijlat. De kunstraat wordt dan vastgeklemd en zonodig met wat vloeibare was aangegoten in de zaagsnede van de bovenlat.
Daar de kunstraat gedurende het uitbouwen langer kan worden en dan zijdelings zou uitbuigen wanneer zij het gehele raam vulde, moet de onderrand ongeveer 1 c.m. vrij blijven van de onderlat.
Tegen deze wijze van kunstraat inzetten en draden spannen bestaan echter nogal enkele bezwaren. In de eerste plaats de zaagsnede in de bovenlat. Wanneer we het dekkleedje van een kast verwijderen zien we, dat deze zaagsneden een schuilplaats bieden aan de larven van de wasmot. Deze zijn hier buiten het bereik van de bijen en kunnen zich dus vrij ontwikkelen. Tevens moeten de zaagsneden bij het opnieuw inzetten van kunstraat weer worden schoongemaakt.
Een tweede bezwaar is de bovenvermelde ruimte van ongeveer 1 c.m. tussen de onderrand van de kunstraat en de onderlat van het raam. Ik schreef hierboven, dat de kunstraat gedurende het uitbouwen langer kan worden. Dikwijls echter gebeurt dit ook niet en dan blijft dus ook tussen de uitgebouwde raat en de onderlat een ruimte bestaan, de bijen ronden dan bovendien de raat aan de onderzijde gewoonlijk nog af of vullen de overblijvende ruimte met darrencellen. Hierdoor gaat dus per raam dikwijls 2 à 2 1/2 c.m. van de hoogte of wel 11,0 deel van het gehele oppervlak als broedruimte verloren.
Om deze bezwaren te ontgaan raad ik je aan ramen zonder zaagsnede te gebruiken en de draden niet te spannen tussen de beide zijlatten, doch tussen de onder- en de bovenlat en wel in de vorm van een hoofdletter W. Je begint daartoe aan de bovenlat in een punt ongeveer 1 1/2 c.m. vanaf de zijlat, waar je de draad vastmaakt. Vandaar ga je in schuine richting door een gaatje in de onderlat op circa 8 1/2 c.m. Vanaf de zijlat. Door een gaatje 3 c.m. verder ga je weer naar de bovenlat, ongeveer 2 c.m. naast het midden, dan 4 c.m. verder weer door de bovenlat naar binnen en beneden, terwijl je de andere helft van het raam op dezelfde wijze bewerkt.
De in te zetten kunstraat kan nu zo groot mogelijk genomen worden, dat wil zeggen dat een speling van 2 m.m. rondom de kunstraat voldoende is. De uitgebouwde raat wordt dan door de bijen aan alle 4 zijden keurig aan de latjes vastgebouwd, de onderzijde van de kunstraat kan zelfs dadelijk tegen de onderlat gelegd worden, omdat de bijen aan de onderzijde de meeste neiging hebben de raat vrij te laten.
Bij sommige ramen in de handel kan deze wijze van draden spannen niet goed worden toegepast, omdat de onderlatjes daarvoor te dun zijn. Deze zouden dan te zeer doorbuigen. Wanneer je echter zelf je ramen maakt heb je daarvan geen last, je kunt dan onder- en bovenlat zowel als de zijlatten alle even dik nemen. Sommige imkers menen wel eens, dat ze zelf geen ramen kunnen maken, omdat de hoekverbindingen persé met inkepingen zouden moeten worden gemaakt. Dit is echter absoluut niet nodig. Wel moet je natuurlijk zorgen, dat de latjes zuiver haaks worden afgezaagd en wanneer je dan zorgt, dat je elke hoek met 2 spijkertjes verbindt, zijn deze ramen even goed en even sterk als die met inkepingen, terwijl je niet de last hebt, dat de oren van de bovenlatten juist op de inkepingen afbreken.
Wat de kunstraat zelf betreft zijn er twee soorten in de handel, namelijk de gewalste en de gegoten kunstraat. De gewalste wordt vervaardigd door dunne gladde wasplaten te laten passeren tussen twee rollen (walsen), (denk aan een wringer of een mangel) die voorzien zijn van celafdrukken. Op deze wijze worden dus de celindrukken overgebracht op de wasplaten en is de kunstraat ontstaan.
De gegoten of geperste kunstraat wordt vervaardigd door een zekere hoeveelheid vloeibare was te gieten in een zogenaamde kunstraatpers, die in hoofdzaak bestaat uit twee platen, waarop eveneens celafdrukken zijn aangebracht. Bij het sluiten en samendrukken van de beide platen verdeelt zich het vloeibare was, zodat we na stolling een dunne wasplaat met celindrukken, de kunstraat, verkrijgen.
Bij het walsen kan men de platen dunner maken dan bij het gieten, zodat de gewalste kunstraat (bij gelijke prijs per Kilogram) per vel gerekend goedkoper is dan gegoten kunstraat. Door de handel is dit verschil nog aangedikt en uitgebuit door reclame te maken met zoveel mogelijk vellen per kilogram. Dit is echter niet in het belang van de bijenteelt. Voor de broedkamer verdient juist een wat dikkere kunstraat de voorkeur, daar deze gedurende het bouwen niet krom trekt en de raten ook bij het slingeren sterker zijn. Dit is vooral van belang bij het slingeren van heidehoning. Een voordeel van gegoten kunstraat is bovendien nog, dat er door de bijen veel minder darrencellen op worden afgezet dan op gewalste. Al moge dus de gegoten kunstraat bij de aanschaffing per vel wat duurder zijn, het gebruik ervan in de broedkamer is door de voordelen die ze biedt, ten volle gerechtvaardigd.
Het insmelten van de draden in de kunstraat geschiedt in het algemeen met behulp van een wielspoortje. Veel sneller en veel beter gaat het echter om door middel van electriciteit de gespannen draad te verwarmen. Van de hiervoor in de handel zijnde toestellen verdienen die, welke werken door middel van een transformator, de voorkeur. Het eenvoudigst is wel het apparaatje, dat werkt met een oplossing van keukenzout. Het is echter jammer, dat dit toestelletje bij ondeskundig of nonchalant gebruik gevaarlijk kan worden.
Het verwerken van kunstraat, dus het inzetten in de ramen, moet geschieden in een flink verwarmd vertrek. Hierdoor wordt het was buigzaam en soepel. Geschiedt het in een te koud vertrek, dan is de kunstraat broos en brokkelt spoedig af. Vooral de gegoten kunstraat heeft in dit opzicht een slechte roep.
Wanneer je een voorraad ramen van kunstraat hebt voorzien moet je deze ramen niet liggend bewaren, daar dan het gevaar bestaat, dat de kunstraten krom trekken. Het beste bewaar je ze in lege broedbakken die je op elkaar stapelt.
Wat het inhangen van kunstraat in je oude kasten betreft zou ik zeggen, laat in elke broedbak per jaar twee à drie nieuwe ramen uitbouwen ter vervanging van de slechtste raten van de bak, dus die met veel darrenwerk, en de zeer donker gekleurde. Je kunt dan aannemen, dat je raten na een gebruik van ongeveer vier jaar vernieuwd worden en dit is ruimschoots voldoende.
Tenslotte nog even de grootcellige kunstraat.
Zoals je weet is het doel hiervan een grotere werkbij te kweken die een grotere honingblaas zou moeten hebben en dus meer nectar kunnen verzamelen. Het is echter zeer moeilijk betreffende de resultaten hiervan juiste en wetenschappelijk verantwoorde gegevens te verkrijgen. Aangenomen, dat de werkbijen werkelijk groter zouden worden (in Amerika zijn de resultaten van een wetenschappelijk onderzoek gepubliceerd, waaruit dit wel zou blijken) dan zal nog in de praktijk moeten worden uitgemaakt of een volk met deze grotere werkbijen inderdaad een groter overschot aan honing zal kunnen halen.
Natuurlijk bestaat er geen enkel bezwaar en is het zelfs zeer wenselijk eens een heel volk op deze grotere cellen te zetten en te trachten door nauwkeurige waarnemingen en vergelijkingen met andere volken eventuele afwijkingen te vinden.
Met beste Imkersgroeten,
Willem van den Iemenhof