Brieven van den Ouwen Rot.


Beste vriend,
In een van mijn vorige brieven (Februari) schreef ik je, dat ik later op verschillende bedrijfsmethoden terug wilde komen en daarvoor lijkt het mij nu de geschiktste tijd.
Om zoveel mogelijk te kunnen profiteren van de voordelen, die de losse bouw kan bieden, namelijk het oogsten van honing, zodra er door de bijen een overschot is verzameld, is het nodig, dat je weet in welke tijd de hoofddracht valt, opdat je kunt zorgen, dat in die tijd de bijenvolken zeer sterk, zogenaamd op vlieghoogte zijn.
In de meeste streken van ons land valt de hoofddracht in de zomer en zijn de hoofddrachtplanten: de klaver, de linde en de korenbloem. Deze zomerdracht begint meestal ongeveer 10 Juni met de bloei van de korenbloem of op ongeveer 20 Juni met de bloei van de klaver, en duurt dan meestal tot ongeveer 15 of 20 Juli. Om gedurende deze tijd zoveel mogelijk honing te kunnen verzamelen redeneren nu vele imkers als volgt:
De ontwikkeling van ei tot bij duurt 3 weken, terwijl de jonge bij na haar geboorte ong. 2 à 3 weken huisbij blijft (broedverzorging, wasuitzweten en bouwen). Eerst daarna wordt ze vlieg- of haalbij. De ontwikkeling van ei tot vliegbij duurt dus 5 à 6 weken en wanneer we dus op een bepaald ogenblik, namelijk aan het begin van de dracht, veel vliegbijen willen hebben, moeten we zorgen, dat er 5 à 6 weken daarvoor zeer veel eitjes gelegd worden. Worden dus omstreeks 1 Mei veel eitjes gelegd dan kunnen we aannemen, dat onze volken aan het begin van de zomerdracht op 10 Juni op vlieghoogte zijn.
Deze redenering is juist, ze is echter niet volledig, want niet alleen aan het begin van de dracht moeten we over een voldoend aantal vliegbijen kunnen beschikken, juist gedurende de dracht moet dit aantal op peil worden gehouden en dit des te meer, omdat de bijen in de drachttijd slechts een korte levensduur hebben en ook op andere wijze veel bijen verloren kunnen gaan. Het is dus van belang, dat ook gedurende de dracht nog veel bijen vliegbij worden.
Zoals ik hierboven reeds schreef duurt de dracht gewoonlijk tot 15-20 Juli en we moeten dus zorgen, dat zoveel mogelijk eitjes gelegd worden tot aan een tijdstip 5 à 6 weken vóór 15 Juli, dus tot ongeveer in de eerste week van Juni.
Gedurende de gehele maand Mei moet het broednest dus zo groot mogelijk zijn. In de eerste helft van deze maand gaat dit gemakkelijk en als het ware vanzelf, omdat de natuur dan medewerkt. De bloei van het fruit en van de paardebloem stellen de bijen in staat grote hoeveelheden nectar en stuifmeel te verzamelen, waardoor de volken tot broedaanzet worden geprikkeld. In de tweede helft van Mei echter komt er voor de bijen een terugslag, waaraan in het algemeen door de imkers nog te weinig aandacht wordt besteed. Ongeveer 15-20 Mei zijn de appel en de paardebloem uitgebloeid en het is eigenlijk wel merkwaardig, dat er dan zo goed als geen planten meer bloeien, waarop de bijen dunnen halen. Je dunt deze drachtloze tijd, drachtpauze, dennen aan de bloei van de meidoorn en het is nodig de bijen dan weer drijfvoer toe te dienen. Doe je dit niet dan is de dans groot, dat de koningin veel minder eitjes legt, terwijl bovendien, dikwijls mede als gevolg van de drachtpauze, de volden zich klaar maden om te zwermen. En hiermede zijn we meteen genaderd aan het tijdstip, dat we onze bedrijfswijze zullen moeten kiezen. Tot dusver waren al onze handelingen erop gericht de ontwikkeling der volden te bevorderen en hierdoor hebben wij ze op hun hoogtepunt gebracht, waarop overeenkomstig hun natuurlijke levenswijze het zwermen als uiting van de voortplantingsdrang moet volgen.
Zoals ik je vroeger reeds schreef heeft de korfimker het zwermen nodig als deel van zijn bedrijfswijze, namelijk voor het uitbreiden van zijn stand om in het najaar te dunnen oogsten. De kastimker daarentegen beschouwt het zwermen als een last, daar het hem moeilijkheden veroorzaakt bij zijn pogingen om de volden in de zomer zo sterk mogelijk te maden. De kastimker eist eigenlijk iets tegenstrijdigs van zijn bijen, hij eist namelijk buitengewoon sterke volken, die niet zwermen. Om de moeilijkheden van het zwermen in het kastbedrijf zoveel mogelijk te beperken staan ons twee wegen open, n.l.
1e. door het laten aanzetten van koninginnecellen, het verwijderen van de oude koningin en het laten kweken van de jonge koningin voordat de zomerdracht is begonnen. domen we tegemoet aan de zwermdriften van het volk ;
2e. door het volk op een bepaalde wijze zeer veel ruimte ter beschikking te stellen trachten we de zwermdrift geheel te onderdrukken.
Welke van deze beide methodes we moeten toepassen hangt voor een groot deel af van de omstandigheden. De tweede methode geeft de sterkste volken en in streden met een zeer goede zomerdracht ook de beste resultaten. Is de zomerdracht minder goed of werkt het weer niet mede, dan komen bij volgens deze methode behandelde volken dikwijls juist in de zomerdracht de zwermplannen, zodat dan de eerstgenoemde methode betere resultaten geeft. Ook voor beginnende imkers acht ik de eerste methode de beste.
Uitgaande van een normaal volk met een niet geknipte koningin is het verloop als volgt:
Door drijfvoedering maken we het volk zo sterk mogelijk, zodat tegen eind Mei koninginnecellen worden aangezet en we de voorzwerm kunnen verwachten in de eerste week van Juni. Deze voorzwerm laten we afkomen en scheppen we in de schepkorf, waarna we hem tot de avond op een koele plaats wegzetten. Dan wordt de oude koningin eruit gezocht, waarna we de bijen terug geven aan het kastvolk (toestand l). Deze kast zal dan normalerwijze na 8 à 10 dagen een nazwerm (zgn. zingende voorzwerm) geven, die eveneens wordt geschept en ook tot 's avonds op een koele plaats wordt bewaard. Daarna wordt de kast nagezien en alle koninginnecellen verwijderd. Dit moet zeer nauwkeurig geschieden en het is dan ook nodig de bijen door afstoten van de ramen te verwijderen. Hierna wordt de nazwerm (met de meestal meerdere jonge koninginnen) weer bij de kast gevoegd (toestand 2). Dat zich nu meerdere jonge koninginnen in de kast bevinden is niet erg, deze vechten het onder elkaar wel uit tot er nog slechts één over is. Dikwijls gebeurt dit reeds in de zwerm in de schepkorf. We hebben dus nu een volk gekregen met een jonge koningin, dat slechts zelden en dan alleen door zeer ongunstige omstandigheden hetzelfde jaar nog weer zwermplannen zal krijgen.
Deze methode zou ik willen beschouwen als het grond-type van tal van andere, daar het mogelijk is op verschillende wijzen vereenvoudigingen aan te brengen. Ik heb bijvoorbeeld vroeger al eens geschreven, dat het een voordeel van de losse bouw is, dat de kastimker gedurende de zwermtijd niet de gehele dag bij de stal aanwezig behoeft te zijn in tegenstelling met de korfimker, die dit wel moet. Bij de boven omschreven methode moet echter de kastimker ook van elk volk twee zwermen scheppen. Om dit te vermijden kunnen we haar op de volgende wijze vereenvoudigen. In de eerste plaats knippen we zo vroeg mogelijk in het voorjaar de oude koningin, de voorzwerm vliegt dan wel af, maar omdat de koningin niet dan vliegen slaan de bijen terug op de kast, terwijl we de oude koningin meestal op enige afstand voor de woning op de grond dunnen vinden, al of niet omgeven door een kluitje bijen. We hebben dus nu als het ware automatisch en zonder werkzaamheden dezelfde toestand gekregen als bij de beschreven methode, des avonds na het scheppen van de voorzwerm en het teruggeven van de bijen na verwijdering der oude koningin (toestand 1).
Nu komt nog het voorkomen van de nazwerm. Zoals je weet komt de nazwerm zodra 1 jonge koningin is uitgelopen, terwijl dan meestal meerdere andere jonge koninginnen rijp in de koninginnecellen zitten. De uitgelopen jonge koningin maakt een geluid, dat als tuten of roepen onder de imkers bekend is. Vooral 's avonds kunnen we dit geluid duidelijk waarnemen en wanneer we het waarnemen is dit dus een teken, dat er een jonge koningin is uitgelopen en dat we de volgende dag bij gunstig weer de nazwerm van het betreffende volk kunnen verwachten. We behoeven echter deze nazwerm niet af te wachten, doch kunnen reeds 's avonds, zodra de jonge koningin roept, alle koninginnecellen uit de kast verwijderen. Op deze wijze krijgen we dus, zonder dat we de nazwerm behoeven te scheppen, een jonge koningin in de kast (toestand 2). Eventuele rijpe koninginnen, die bij het verwijderen der cellen uitlopen, kun je gerust in de kast laten lopen (zie boven, meerdere koninginnen in de nazwerm).
Ik heb hierboven gezegd, dat normalerwijze de nazwerm 8 à 10 dagen na de voorzwerm afkomt. Wanneer echter de voorzwerm door ongunstig weer verhinderd was op het normale tijdstip af te komen, dan kan deze periode ook veel korter worden. Het is dus nodig, na het afkomen van de voorzwerm, dadelijk de eerstvolgende avonden te gaan luisteren of misschien de jonge koningin reeds tuut.
Ik wil er nog even de nadruk op leggen, dat het nodig is, dat de voorzwerm afkomt in de eerste week van Juni en wel in verband met de heidedracht. In het begin van mijn brief heb ik reeds aangegeven, dat we voor de zomerdracht voldoende bijen hebben, wanneer we tot begin Juni een groot broednest in het volk hebben. Door het verwijderen van de oude koningin staat de broedaanzet enige tijd stil, de jonge koningin begint namelijk meestal niet te leggen dan nadat het broed van de oude koningin is uitgelopen. Nemen we nu b.v. aan, dat de voorzwerm op 4 Juni is afgekomen, dan begint de jonge koningin omstreeks 25 Juni te leggen. Doordat we dan midden in de dracht zitten zal ze spoedig haar volle capaciteit bereiken, zodat we kunnen aannemen, dat eind Juni dagelijks grote hoeveelheden eitjes worden gelegd. De bijen, die hieruit ontstaan worden vliegbij 5 à 6 weken later, dus ongeveer 4-11 Augustus. Daar de struikheide 8-10 Augustus begint te bloeien, hebben we juist op tijd een groot aantal vliegbijen klaar staan om de heide te bevliegen. Komt de voorzwerm later dan de eerste week van Juni, dan begint ook de jonge koningin later te leggen en kunnen we dus aan het begin van de heidedracht nog niet over voldoende vliegbijen beschikken.
De tweede bedrijfswijze, namelijk het geheel verhinderen van het zwermen, heeft het voordeel, dat we meer bijen krijgen, daar de broedaanzet niet stil staat, zoals bij de vorige methode. De moeilijkheid is echter, dat we nooit zeker van onze zaak zijn. Nadat aanvankelijk alles goed scheen te gaan kunnen plotseling door slecht weer na enige tijd goede dracht alle volken van de stal doppen gaan aanzetten en het is dan zeer moeilijk, soms zelfs onmogelijk de situatie meester te blijven.
De meest primitieve en tevens wel de meest onvolmaakte wijze om het zwermen te verhinderen is het wegbreken van koninginnecellen, terwijl de oude koningin nog in het volk aanwezig is. Imkers, die op deze wijze de moeilijkheden van het zwermen trachten op te lossen, gaan uit van de veronderstelling, dat de zwermdrift het gevolg is van de koninginnecellen. Dit is echter onjuist en met veel meer recht zou men het omgekeerde kunnen zeggen, namelijk dat de koninginnecellen het gevolg zijn van de zwermdrift. Door het wegbreken van de koninginnecellen wordt dan ook allerminst de zwermdrift gedoofd, deze blijft bestaan en is oorzaak, dat opnieuw koninginnecellen worden aangezet. Hoogstens wordt het zwermen erdoor uitgesteld. Het grote nadeel is echter, dat dergelijke volken lang niet zo actief zijn als volken, die geen zwermplannen hebben. Ze vliegen veel trager en leggen zich bij grote massa's aan het vlieggat (baard).
Om met succes het zwermen te verhinderen moet worden ingegrepen, voordat de zwermdrift in het volk is ontstaan en dus voordat er koninginnecellen zijn aangezet. Een der meest gebruikte methoden hiervoor is het omhangen. Zodra omstreeks 15-20 Mei de broedbak, waarin het volk is overwinterd, geheel met broed gevuld is wordt de koningin opgezocht en met het raam, waarop ze zich bevindt, in een lege broedbak gehangen, die verder wordt gevuld met lege uitgebouwde ramen of indien deze niet aanwezig zijn, met ramen met gehele vellen kunstraat. Deze lege broedbak wordt nu onder de met broed gevulde bak geplaatst en ervan gescheiden door een koninginnerooster. De koningin is dus gedwongen in de onderste broedbak te blijven en moet hier een nieuw broednest beleggen. Door het vele werk, dat hiervoor door de bijen moet worden verricht, wordt de zwermdrift onderdrukt. Na 3 weken is het broed in de bovenste (dus oude) broedbak uitgelopen, terwijl de onderste bak weer geheel met broed moet zijn gevuld. Nu kunnen we opnieuw "omhangen". De bovenste bak, die nu leeg is, komt weer onder met 1 raam broed en de koningin, daarop komt de koninginnerooster en daarop de met broed gevulde bak. Doordat er na de tweede keer omhangen gewoonlijk zomerdracht is zullen de boven de rooster uitgelopen broedcellen door de bijen met honing worden gevuld en na drie weken zal deze bovenste bak geheel of ten dele met honing gevuld kunnen zijn, terwijl de onderste bak geheel met broed gevuld moet zijn. Nadat de ramen van de bovenste bak zijn leeggeslingerd, kan dan nog eens hetzelfde spelletje worden herhaald.
Na het omhangen voelen de bijen in de bovenste broedbak zich meestal moerloos, zodat deze op het aanwezige open broed meestal redcellen gaan aanzetten. Na 7 dagen moet deze bak daarom worden nagezien en moeten de redcellen worden weggebroken.
In theorie is het omhangen een zeer goede methode. In de praktijk echter komt het nogal eens voor, dat na de eerste keer omhangen, dus ongeveer 20 Mei, het weer minder gunstig wordt. Daardoor blijven de bijen dan te veel in de bovenste broedbak om het zich daar bevindende broed warm te houden. Het gevolg is dan, dat te weinig bijen in de onderste broedhak zijn en de koningin daar slechts een klein broednest kan vormen. Om dit bezwaar te ondervangen heeft men de omhangmethode gewijzigd in de zogenaamde afzakomhangmethode. Hierbij wordt de eerste keer de tweede broedbak met lege ramen eenvoudig onder de oude bak geplaatst en wel zonder rooster. Daar de bijen in de bovenste bak gebrek aan ruimte krijgen, zullen ze dan, vooral wanneer we wat drijfvoeren, gedwongen worden in de onderste bak te gaan werken. En wanneer dan na 10 of 12 dagen de koningin daar ook reeds een begin heeft gemaakt met het nieuwe broednest, wordt de rooster op deze bak gelegd, terwijl dan gezorgd moet worden, dat de koningin zich in de onderste bak bevindt. Deze methode geeft minder kans op mislukking, omdat nu reeds een begin van een broednest (en dus ook bijen voor de verzorging) in de onderste bak aanwezig is, terwijl bovendien de totale afsluiting van de koningin door de koninginnerooster eerst plaats vindt op een later tijdstip, zodat er dan minder kans is op ongunstig weer.

Met beste imkersgroeten,
Willem van den Iemenhof