Brieven aan en van den Ouwen Rot.


Geachte Heer van den Iemenhof,
Het vorig jaar was ik in het Noordelijk deel van Groningen en sprak daar met een imker, die me mededeelde, dat hij zijn volken separeerde. Na de in Uw vorige brief behandelde bedrijfswijze zou ik gaarne van U horen, hoe U over het separeren denkt en of U het mij zoudt aanraden. De genoemde imker zeide, dat hij het al jaren toepaste en dat het hem goed beviel, omdat het volgens hem een zékere methode is.
Dan zou ik U willen vragen of er een middel is, om de bijen in de honingkamer te krijgen, wanneer ze er uit eigen beweging niet ingaan. Het vorig jaar had ik één volk, dat maar niet naar boven wilde. Later heeft men mij toen gezegd, dat ik broed in de honingkamer had moeten hangen. Is dit zo en hoe kan ik dit uitvoeren?
Tenslotte zou ik nog gaarne iets willen weten over de oude koninginnen. Wanneer de voorzwerm is afgekomen met al of niet geknipte koningin, acht U het dan gewenst de oude koningin nog te bewaren? Sommige imkers uit mijn omgeving zeggen: ik druk de oude koningin altijd dood, die heeft toch geen waarde meer, anderen zeggen: ik bewaar de oude koninginnen altijd met een kleine hoeveelheid bijen, die kunnen altijd nog weer als reserve koningin dienst doen. Wat acht U het beste?
Met beste imkersgroeten,
Dirk Bijker.

Beste vriend,
Inderdaad heb ik in mijn vorige brief het separeren niet behandeld en wel in hoofdzaak, omdat die brief dan te lang geworden zou zijn.
Alvorens in te gaan op de voor- of nadelen van het separeren, wil ik enkele dingen zeggen over de opzet ervan en ik wil daarvoor teruggrijpen op de methode, die ik in mijn vorige brief (pagina 92, tweede helft) heb beschreven. Ik heb deze methode toen het grond-type van tal van andere genoemd en ook het separeren kunnen we zeer gemakkelijk hiervan afleiden. Als een bezwaar van die methode heb ik toen genoemd de stilstand van de broedaanzet, gedurende ongeveer drie weken, terwijl ik toen heb aangegeven, hoe we met behulp van het omhangen kunnen trachten aan dit bezwaar te ontkomen. Bij het omhangen blijven we echter voortwerken met de oude koningin, zodat we deze later, b.v. tussen zomer- en heidedracht soms door een jonge moeten vervangen. Sommige imkers menen, dat dit elk jaar moet geschieden, hetgeen echter niet nodig is. Een twee-jarige en dikwijls ook nog wel een drie-jarige koningin kan nog zeer productief zijn. Bovendien bestaat steeds het gevaar, dat een omgehangen volk gedurende de zomer toch nog zwermplannen krijgt. Voor een groot deel is dit afhankelijk van de omstandigheden, namelijk het weer en de dracht.
Beide bezwaren, namelijk de genoemde stilstand in de broedaanzet en het voortwerken met de oude koningin, kunnen we door het separeren ondervangen, terwijl ook de kans op later zwermen geringer wordt. Het separeren kan op verschillende wijzen geschieden. Ik zal een dezer beschrijven, namelijk het separeren met de voorzwerm beneden, opdat je de grondgedachte ervan goed zult kunnen herkennen.
Wanneer de voorzwerm is afgekomen gaan we deze onderbrengen in een lege broedkamer met uitgebouwde ramen, waarbij minstens twee ramen met veel honing. Indien er niet voldoende uitgebouwde ramen aanwezig zijn, kan een deel ervan ook uitgerust zijn met volle vellen kunstraat. Deze broedbak met de zwerm plaatsen we op de bodemplank van het oude volk, nadat we het aanwezige broed met de erop zittende bijen hebben weggenomen. Op de voorzwerm komt een dekkleedje, dan de separator en daarop het broednest (waarop zich koninginnecellen bevinden) met de bijen. De separator moeten we beschouwen als een scheidingsplank, zodat we nu twee geheel van elkaar gescheiden volken gekregen hebben. Vandaar ook de naam separeren, dat niets anders betekent dan scheiden.
Het bovenste volk kan uitvliegen door de vliegopeningen in de separator, het onderste volk vliegt uit door het normale vlieggat. De oude vliegbijen echter, die zich in het bovenste volk bevinden en uitvliegen, keren terug in de onderste broedbak, omdat ze op het oude vlieggat ingevlogen zijn. De voorzwerm krijgt dus alle vliegbijen van het oude volk, terwijl het bovenste volk gedurende enige tijd in het geheel geen vliegbijen meer heeft. Het is daarom nodig dit volk een dunne suikeroplossing te voeren, vooral omdat het voor de verzorging van het broed water nodig heeft.
In het algemeen zal dit volk, omdat het zich door het verlies van de vliegbijen arm voelt, niet meer zwermen, doch de koninginnecellen afbijten. Geschiedt dit niet dan moeten ze door den imker worden weggebroken, zodra een jonge koningin roept. De oude koningin zal in de onderste broedbak dadelijk beginnen een nieuw broednest aan te leggen, dat zich flink zal kunnen ontwikkelen, omdat er veel bijen zijn. Wanneer er geen dracht is moeten we deze ontwikkeling door drijfvoedering bevorderen; hetgeen bij kasten, die onder de bodemplank van een voerlade zijn voorzien, zeer eenvoudig gaat.
De jonge koningin in de bovenste broedkamer zal meestal na ongeveer drie weken met het eierleggen beginnen. Zodra hier verzegeld broed aanwezig is, waaruit we kunnen concluderen, dat de jonge moer werkelijk goed bevrucht geworden is, moeten de beide volken weer worden samengevoegd. Hiertoe wordt het dekkleedje van de onderste bak en het plankje uit de separator weggenomen, zodat de volken nu door gaas van elkaar zijn gescheiden. Tevens verwijderen we beneden de oude koningin, zodat dit volk moerloos wordt. Door het gaas krijgen beide volken contact met elkaar en krijgen ze bovendien dezelfde geur. Een dag later kan dan de separator worden weggenomen en kunnen de broedkamers zonder afscheiding op elkaar worden geplaatst. Slechts zeer zelden komt het voor, dat er bijen worden afgestoken. Na enkele dagen, wanneer de bijen wat aan elkaar hebben kunnen wennen, brengen we dan de bovenste broedbak naar beneden, leggen hierop een rooster en plaatsen daarop de broedbak, die onder gestaan heeft. We moeten dan natuurlijk zorgen, dat de koningin onder de rooster komt. De broedbak, die nu boven staat, het broednest van de oude koningin dus, loopt dan uit en kan de honingkamer worden.
Uit dit laatste volgt, dat het verenigen moet geschieden op het tijdstip, dat we de hoofddracht kunnen verwachten, dus omstreeks 15 tot 20 Juni. Het separeren zelf moet in verband met de controle van de jonge koningin 30 dagen vroeger gebeuren, dus ongeveer 15 tot 20 Mei. Gebeurt dit later, dan moeten we gedurende de dracht te veel in de bijen werken (het verenigen en omzetten der bakken) en stichten we te veel verwarring in het volk. In de meeste delen van ons land zijn echter de kastvolken 15 tot 20 Mei nog niet zwermrijp, zodat we het separeren lang niet overal kunnen toepassen. Bovendien vallen de resultaten van een gesepareerd volk dikwijls tegen. Korte tijd na het verenigen blijkt namelijk het volk veel minder bijen te bevatten dan we in verband met de beide broedbakken zouden mogen verwachten.
Dr. Minderhoud meent dit te kunnen verklaren door aan te nemen, dat de beide afzonderlijke volken zich in werkelijkheid niet tot één volk verenigen, doch elk een afzonderlijk bestaan blijven voeren. Het ene als volk met een jonge koningin, het andere als moerloos volk. Dit laatste zou dan zoals elk moerloos volk korte tijd na het moerloos worden (hier het verenigen) zeer in volkssterkte achteruitgaan, alsof plotseling een groote hoeveelheid bijen verdwijnt.
Het separeren wordt dikwijls vereenvoudigd door niet te wachten tot de voorzwerm afkomt doch in de plaats daarvan een kunstzwerm, een vlieger, te maken in de onderste broedbak, zodra het volk zwermrijp is, dus belegde koninginnecellen aanwezig zijn. We behoeven dan de voorzwerm niet te scheppen en lopen niet de kans, dat deze zou kunnen wegvliegen. Om het separeren in het algemeen als bedrijfswijze toe te passen zou ik je niet aanraden, omdat in de eerste plaats je volken meestal niet vroeg genoeg (14 tot 20 Mei) zwermrijp zullen zijn en in de tweede plaats het separeren vrij veel werk en toezicht vereist. Eerst het scheppen en huisvesten van de zwerm of het maken van de vlieger, dan soms het nazien op koninginnecellen, wanneer de jonge koningin is uitgelopen, het controleren van het bevrucht zijn van de jonge koningin, het verenigen, het zoeken van de jonge koningin (om ze onder de rooster te brengen) in een zeer sterk volk, dit alles kost vooral bij een groot aantal volken veel tijd. Veel eenvoudiger acht ik dan de methode beschreven in mijn vorige brief, oude geknipte koningin laten afkomen of wegnemen en zodra de jonge koningin roept alle koninginnecellen wegbreken. Bovendien zullen, wanneer deze methode op de juiste tijd wordt toegepast (zie vorige brief) de resultaten weinig minder zijn dan bij het separeren.
Dat de door jouw bedoelde imker in Groningen volgens zijn mededeling het separeren met succes toepaste zal waarschijnlijk in hoofdzaak liggen aan de omstandigheden van de dracht. Op de Groninger klei wordt soms vrij veel koolzaad verbouwd, zodat de volken zich in het voorjaar vlot kunnen ontwikkelen en dus vroeg zwermrijp kunnen zijn.
Wel is het soms mogelijk een methode van separeren in geval van nood toe te passen en deze kan ik je zeer zeker aanraden,, namelijk wanneer een volk, dat nog niet gezwermd heeft, juist voor of in het begin van de zomerdracht, b.v. tegen einde Juni, zwermplannen krijgt. Een dergelijk volk gaan we separeren met een vlieger in de onderste broedbak. We maken deze vlieger echter zo sterk mogelijk door vijf à zes raampjes met bijen bij de moer te vegen, zodat de overblijvende bijen het broednest maar juist kunnen bezetten. Dit overblijvende deel van het volk moet dan natuurlijk flink gevoerd worden.
Op de onderste broedkamer, op de vlieger dus, plaatsen we nu een honingkamer en daarop eerst de separator. Omdat deze vlieger aanvankelijk geen broednest te verzorgen heeft en in het bezit is van zeer veel vliegbijen kan deze, wanneer het weer medewerkt, een zeer goed honingvolk worden. Het verenigen van de beide delen kan in dit geval geschieden direct na afloop van de zomerdracht, zodat we naar de heide kunnen gaan met een jonge koningin in het volk.
Voor of in het begin van de heidedracht moet het broednest natuurlijk ook weer op één bak worden teruggebracht.
Ik hoop, dat je door deze uiteenzettingen enig idee van het separeren hebt gekregen.
Thans wil ik het hebben over de werkzaamheden aan de bijenvolken in Juni. Hiermede komt dan tevens de vraag over de honingkamers aan de orde.
Zoals ik reeds enige malen schreef begint 15 tot 20 Juni de zomerdracht, tegen die tijd moeten de volken dus klaar staan voor de oogst. Begin Juni moeten de honingkamers op de volken geplaatst worden, aanvankelijk zonder gebruik te maken van koninginnerooster. Trekken de bijen naar boven dan leg je na enkele dagen de rooster tussen broed en honingkamer. Meestal hebben de bijen op de bovenlatjes van de broedramen randjes en lijstjes van was uitgebouwd, het is nodig deze grondig te verwijderen, zodat de roosters goed vlak komen te liggen. Bij de keuze van de roosters zijn de Herzogroosters te verkiezen boven de Engelse geponste roosters van zink, daar de bijen van deze laatste meer hinder ondervinden en moeilijker te passeren zijn dan de ronde staafjes van de Herzogroosters.
Wanneer je een volk hebt, dat zogenaamd niet naar boven in de honingkamer wil kun je een raam open broed naar boven hangen juist boven de plaats, waar je het in de broedkamer hebt weggenomen. Het gedeelte van het raam, dat als het ware onder de honingkamer uitsteekt, valt dan juist in de lege ruimte waar het raam in de broedkamer is weggenomen. De bijen gaan dan in de honingkamer om het broed in dit raam te verzorgen, terwijl dikwijls ook de koningin naar boven komt en eitjes legt in de beide honingramen ter weerszijden van het broedraam. Wanneer dit geschied is hang je het broedraam weer terug in de broedkamer en legt de koninginnerooster. Meestal hebben de bijen aan het onderlatje in de lege ruimte van de broedkamer een flink stuk grof werk aangezet. Dit kun je er natuurlijk afsnijden. Dit inhangen van een broedraam moet je echter als een hulpmiddel beschouwen voor zwakke volken. Het moet geen regel zijn, een volk, dat werkelijk op vlieghoogte is, moet zo sterk zijn, dat het behoefte heeft aan meer ruimte en daardoor de honingkamer dadelijk in gebruik neemt.
Om de zomerdracht zoveel mogelijk te kunnen benutten verdient het aanbeveling in nieuwe honingramen ook gehele vellen kunstraat te gebruiken, tenzij je zomerraathoning zou willen oogsten.
Nieuw bevolkte kasten, zwermen dus, moeten tot aan het begin van de dracht flink gevoerd worden, zodat de kunstraten snel kunnen worden uitgebouwd. Hoe vlugger dit gaat hoe mooier de raten worden. Let er vooral op, dat deze nieuwe kasten op een zuiver horizontaal grondvlak staan, want de bijen bouwen hun raten zuiver verticaal. Wanneer de kasten dus niet horizontaal staan, komen de raten scheef in de ramen, omdat de ramen dan niet verticaal hangen.
Wat je vraag betreffende oude koninginnen aangaat het volgende. Theoretisch hebben deze oude koninginnen geen waarde, omdat we immers een jonge koningin kweken. In de praktijk echter komt het dikwijls voor, dat we een koningin nodig hebben, wanneer b.v. een jonge koningin bij de bruidsvlucht is verongelukt, een volk moerloos geworden is, of omdat we een minder goede koningin zouden willen vervangen door een betere. Daarom is het gewenst steeds enkele kleine volken met reservekoninginnen in voorraad te hebben en hiervoor zijn die oude koninginnen zeer geschikt. Ik zou daarom willen zeggen wanneer je een koningin, die het vorig jaar geboren is, uit een volk neemt en ze heeft beide jaren goed gelegd, terwijl het volk goede eigenschappen vertoonde, bewaar zulk een koningin dan met aanvankelijk één raampje bijen in een kastje voor drie Simplex broedramen. Hieruit kan zich dan een volkje ontwikkelen, dat een zelfstandig bestaan kan leiden en in geval van moerloosheid zeer goede diensten kan bewijzen. Wanneer het echter een koningin betreft, die minder goede eigenschappen getoond heeft, dan zou ik haar doden. Ook oudere koninginnen zou ik niet bewaren.
Met beste imkersgroeten,
Willem van den Iemenhof.