Boekbespreking


Van de hand van Prof. A. Borchert, chef van de afd. Bijenziekten aan het biologisch rijksinstituut voor land- en bosbouw in Berlijn is de vierde, omgewerkte druk van zijn werk over "De ziekten der honingbij" verschenen.
Hoewel uit de aard der zaak de werkjes over ziekten een bescheiden formaat vertonen, neemt deze arbeid toch ruim 180 blz. in, zodat het vergeleken bij de vorige druk, welke minder dan 100 blz. bedroeg, aanmerkelijk aan inhoud is vooruitgegaan.
Hij verdeelt de stof in "het algemene over bijenziekten", om vervolgens de besmettelijke en parasitaire ziekten te bespreken, in aansluiting hiervan enige niet-besmettelijke aandoeningen om het te besluiten met een hoofdstuk met technische aanwijzingen, een uitgebreid litteratuuroverzicht en een woordenregister.
In de aanvang schrijft hij, hoe een grote rij van ziekten, zowel van broed als van de volwassen bij de opbrengst der bijenteelt sterk beperken en hoe aldus in de verschillende landen een toenemende activiteit is waar te nemen betreffende het onderzoek der verschillende ziekten. Men beseft steeds meer, wat de teelt, naast haar directe bedoeling, betekent voor de bestuiving van het vrachthout en aldus niet alleen den bijenhouders, maar de gehele gemeenschap ten goede komt. Op grond hiervan zijn er reeds verschillende staten, welke eer. ziektebestrijding van staatswege hebben ingevoerd.
Hij opent het algemene gedeelte met enige bacteriologische uiteenzettingen, noemt de verschillende groepen van lagere organismen, welke een rol spelen bij infecties; over de verbreiding van bijenziekten en over de verschijnselen, om dan te wijzen op de algemene maatregelen van voorbehoeding.
De broedziekten, welke, uitgezonderd steenbroed, de laatste 10 jaar of langer niet meer in ons land worden geconstateerd, vormen in Duitsland nog een belangrijk gebied van onderzoek en bestrijding. Terwijl boosaardig vuilbroed door een specifiek organisme, de Bac. larve wordt verwekt, wordt onder het goedaardig vuilbroed een groep van infectieziekten gebracht, veroorzaakt door verschillende bacteriesoorten; het zuurbroed door de Streptococcus apis; het Sackbroed door een z.g. ultravisible smetstof.
Vervolgens geeft hij uitvoerige beschrijvingen van de mijtziekte en Nosema, de amoebeziekte, de roer, de Septicaemie, de Meiziekte, de z.g. Paratyphus en de Melanose, alle ziekten der volwassen bij.
Bij de mijtziekte wordt vooraf een anatomisch en physiologisch overzicht gegeven van het ademhalingsapparaat en van de bloedsomloop, vervolgens van de verwekker, de Acarapis Woodi Rennie, over de natuurlijke en kunstmatige besmetting, de ziekteverschijnselen, verloop der ziekte in het volk en tussen de volken, alsmede interessante uiteenzettingen over de microscopische diagnose, welke voor de practische bestrijding van groot gewicht zijn. Bij de behandeling met het Frowsche middel, waaraan hij 8 blz. wijdt, wordt aan het tijdstip der behandeling, de hoeveelheid van het middel in verband met woningruimte en grootte vlieggat aandacht geschonken. Sterkte van het volk, temperatuur, activiteit, jaargetijde en weersgesteldheid zijn factoren, welke in aanmerking moeten worden genomen. Hij wijst tenslotte op de noodzaak van de organisatie bij de bestrijding. De gehele streek, waarin de ziekte voorkomt, moet worden behandeld. Eén over het hoofd geslagen, ziek volk kan alle moeite en kosten te niet doen. Voortgezet, microscopische controle over enige jaren is noodzakelijk. Aan het interessante probleem van de uit- en inwendige mijt, waarover Borchert zelf verschillende onderzoekingen verrichtte, gegeven.
Over Nosema is een uitgebreide verhandeling geschreven, waarin veel eigen onderzoek is verwerkt. Darmbouw en -werking gaan vooraf, de verwekker der ziekte, de resultaten van proeven betreffende het weerstandsvermogen volgen; over het darmlijden als zodanig, de infectie van de afzonderlijke bij en van het volk, waarbij Borchert zijn bekende beschouwingen ten beste geeft omtrent "Befall", "Seuche", over het vaststellen der ziekte en de bestrijding, Aan de medicamenteuse behandeling wordt geen waarde gehecht, hetgeen zowel biologisch verklaard wordt, als experimenteel door verschillende middelen is aangetoond.
Bij de roerziekte worden enige nieuwe opvattingen omtrent het ontstaan vermeld.
Ten opzichte van de Meiziekte komt schrijver tot de conclusie, dat waarschijnlijk meerdere omstandigheden tegelijk de ziekte voorbereiden en slechts één factor ziektemakend werkt.
Vervolgens maakt Borchert enige opmerkingen over de z.g. Paratyphus der honingbij, de ziekte van Bahr, waaromtrent hij nog dezelfde opinie is toegedaan als in de vorige druk van 1930. Bahr en Raebiger kweekten de bacil uit een volk met veel dodenval, zij zagen in de bacil de oorzaak der sterfte. Borchert wijst er op, dat deze vondst nog geen beslist bewijs is. Hier ziet men waarschijnlijk hetzelfde als bij de grote huisdieren, waar vaak de Bac. Paratyphosus wordt gevonden zonder dat ze verband houdt met een ziekte. De ziekte door Bahr waargenomen "Paratyphus der bijenen" te noemen acht B. niet gerechtvaardigd.
Hardbroed noemt schrijver een groep van infectieziekten door schimmels veroorzaakt. Verschillende soorten komen in aanmerking; het steenbroed en kalkbroed zijn de oude namen van de twee meest voorkomende schimmelziekten
Een ziekte, reeds in 1921 door Arnhardt waargenomen en als "Eischwarzsucht" der volwassen bijen bestempeld, is in 1936 door Orösi Pal bevonden als veroorzaakt door een draadschimmel ; zij wordt gekenmerkt door de verkleuring van verschillende lichaamsdelen van bruingeel tot zwart. De ziekte is "Melanose" genoemd.
De technische aanwijzingen, waarbij verschillende onderzoekings- en experimenteermethoden worden behandeld, beslaan 13 blz.
Uitvoeriger kan hier op dit werk niet worden ingegaan. Er zij mede volstaan, dat deze arbeid van een der eerste deskundigen op bijenziektegebied het resultaat is van een veeljarige ervaring en van veel eigen wetenschappelijk werk, hetgeen er bovenal de grote waarde aan verleent.
Het is in hoofdzaak uiteraard bestemd voor hen, die de bacteriologische taal gewend zijn te lezen; vele leken zullen het wellicht ook met genoegen opslaan en voorgelicht zo nodig, hun voordeel kunnen doen met de inhoud. Zo moge het in vele handen komen.
VOORBURG. A. J. WINKEL.

Over een oud bijenboek Afd. A. III N. 2.
In het April No. van "Der Imkerfreund" komt een levensbeschrijving voor van Bertrand, geb.in Zwitserland anno 1832. 20 jaar oud kreeg hij een betrekking bij een bank in Londen, ging later over in een papierzaak in Parijs, maakte het beleg van Parijs en de onrustige tijden, die daarop volgden, mede. Zijn gezondheid had daardoor geleden en omdat hij financiëel onafhankelijk was, deed hij zijn zaken aan kant en vestigde zich in Zwitserland om daar te gaan tuinieren. Een vriend schonk hem 2 bijenvolken in korven ; daardoor kwam hij in aanraking met de bijen. Bertrand sprak 7 talen en had een ruime blik in het leven. Zijn bijen gaven weinig of geen honing, daarom ging hij het boek van Dadant bestuderen, volgde zijn methode en zag, dat hij daardoor veel meer honing won. In Frankrijk was toen de bijenteelt zeer achterlijk, Prof. Hamet was daar de grote man en die verwierp de losse bouw totaal, alleen korven waren goed. Bertrand richtte een bijenvereniging op Société de Romande en maakte de uitgave van een tijdschrift mogelijk, Bulletin d' Apiculture. Dit hoorde Dadant en dit was de aanleiding dat zij gingen samenwerken. Op voorstel van Dadant werd toen aan het tijdschrift de naam Revue international d' Apiculture gegeven. Tot grote ergernis van Prof. Hamet vond dit vele lezers in Frankrijk, waardoor de losse bouw zich daar steeds meer ging verbreiden. Bertrand schreef ook een boek, Bestier der Bieënhalle, de Vlaamse overzetting er van is in onze Bibliotheek, dat m.i. een blijvende waarde heeft en nog dubbel de moeite waard is om eens te lezen. De uitgave van le Revue is opgehouden in 1904, 2 jaar na de dood van Dadant. Bertrand was toen zelf ook oud geworden. Prof. Hamet heeft later eerlijk erkend, dat hij de strijd verloren had; want vele Fransen hadden de losse bouw overgenomen. Le Revue van 1900 tot en met 1903 is in de Bibliotheek, die hoop ik nog eens door te zien.
L. J. VAN RHIJN.