Mijtziekte in het Noorden van ons land


Bij enige imkers in Overijssel en Drente is, in geringe mate, de Mijtziekte waargenomen, de ziekte, waarbij een kleine parasiet binnendringt in de luchtbuizen van het borststuk der bij. Op de duur neemt dit parasitisme - een uitbreiding aan, welke de bijen onbekwaam maakt tot vliegen. De „Krabbelziekte", een naam uit Engeland afkomstig, drukt op eenvoudige wijze dit onvermogen uit.
Indien de Mijtziekte kans krijgt om zich heen te grijpen is zij in staat zeer grote schade aan de bijenstapel aan te richten. Mededelingen hierover kan men in vroegere jaargangen van ons Groentje vinden.
Wij hadden gehoopt, dat de ziekte tot Zeeuws-Vlaanderen, waar ze in 1934 voor het eerst is geconstateerd, zou blijven beperkt.
Dit is blijkbaar niet het geval.
Hoe zij er is gekomen is, bij persoonlijke navrage ter plaatse, tot nu toe niet tot klaarheid gebracht kunnen worden.
Indien we met een enkel woord de situatie willen bespreken, dan zijn er enige mogelijkheden en enig uitzicht. De ziekte kan n.l. heersen in verschillende graad. De tot nu toe verkregen waarnemingen geven de indruk, dat de ziekte in geringe mate voorkomt. Het zij echter opgemerkt, dat bij de beide imkers, waar de ziekte werd geconstateerd, ook de Noséma hevig heerste en nog heerst. (Beiden verloren in het voorjaar resp. 40 en 35 volken, terwijl de rest uitterend of zwak is).
De vraag is niet misplaatst, zelfs zeer voor de hand liggend, of de Noséma de Mijtziekte grotendeels op sleeptouw heeft genomen, of:
Welk aandeel de Mijtziekte zelf in deze sterfte kan hebben gehad. De ontleding hiervan zou beschouwingen nodig maken, welke momenteel overbodig zijn te achten. Slechts dit kan er van worden gezegd, dat in een wintervolk de ziekte zich niet uitbreidt, daar volgens onderzoekingen van Morgenthaler in Zwitserlan , slechts bijen, jonger dan 10 dagen, vatbaar zijn voor deze ziekte.
Doch de indruk kan evengoed verkeerd zijn en het kan wel eens niet meevallen.
In elk geval zou het niet van grote scherpzinnigheid getuigen, indien wij, wetende dat de ziekte er voorkomt, het onderzoek nalieten en niet trachtten mogelijk nog andere bestaande haarden op te sporen.
Bij een bezoek aan de betreffende imkers en den Voorzitter der betreffende afdelingen is ondergetekende niet alleen volle belangstelling gebleken, maar ook krachtige medewerking beloofd, ook door enige imkers, die om de haard heenwonen.
Er is natuurlijk niets te voorspellen. Alleen dit verblijdende uitzicht, dat deze ziekte met succes is te bestrijden.
Voorlopig dient slechts getracht te worden mogelijke haarden op te sporen, waarbij gerekend wordt op belangstelling en steun van de imkers. Aan die van Hoofdbestuur en besturen der afdelingen, indien op deze een beroep nodig zal zijn, twijfelt niemand.
A. J. WINKEL.

Bijschrift Red. Wij kunnen er niet genoeg op aandringen om ieder verdacht geval ter kennis te brengen van Dr. A. J. Winkel, Rijksseruminrichting, Rotterdam onder toezending van een monster bijen van het verdachte volk.
RED.