Een autotocht naar de bloeiende heidevelden in Drenthe


Door omstandigheden konden mijn imker-collega en ik het jaar 1936 niet met onze bijen naar de heide gaan. Wij besloten om eens een autotocht te maken door mijn geboortestreek Twenthe, en van daar Drenthe te doorkruisen.
Ik had mijn collega al zo veel verteld van mijn geboortestreek, dat hij zich persoonlijk daar wel eens van wilde overtuigen.
Nu is deze jonge man een echte, stadse, natuurliefhebber-imker. Zo als zo velen kent hij het buitenland, en vooral de bergstreken, op zijn duimpje. Bij Jungfrau, Mönch, Eiger, Watzmann, Tiroler Alpen enz., is hij kind aan huis. Maar ons eigen landje, boven IJssel en Berkel, was voor hem nog een onbekend land.
Wat heeft hij op dit tochtje genoten van dat heerlijke landschap! Nog niet bedorven door toeristisch gedoe. Zijn uitspraak was: Daar ga ik eens weekenden en een gedeelte van mijn vacantie het volgende jaar doorbrengen. Wat werd ik door deze vleiende uitspraak trots op mijn landje.

De eerste dag, 23 Augustus, karden wij door naar Enschede. Eerst bezochten we dien dag nog in Haaksbergen enige van mijn oude imkervrienden, en mocht tot mijn genoegen constateren, dat mijn werken, destijds in de afdeling, tot nu toe nog rijke vruchten draagt. Goed zo, heidebloempje!
Van Enschede ging het over Losser naar Denekamp. We bezochten daar het museum „Natura Docet", een waar juweeltje voor den archeoloog en natuurliefhebber. We hadden het voorrecht door den stichter van dit museum, den heer Bernink, persoonlijk rondgeleid en onderricht te worden. Dit museum alleen is al een weekend waard.
Van daar ging het kris, kras door het wondermooie Twenthe, met zijn mooie bossen, typische boerderijen en folklore, over het Langeveen in de richting Coevorden.
Tussen het Langeveen en Hardenberg zagen wij iets zeer eigenaardigs. De streek is daar nog m.i. een eldorado voor de heidedracht. Vooral in en om het Langeveen.
We gingen een eenzame landweg over en op één keer gingen we, met de auto, als door een bijenzwerm. We stopten. Er stond een stevige bries. Links van de weg, op ongeveer 4 à 500 meter, en gescheiden door een groot aardappelveld, stonden op een grote oppervlakte lage heide plm. een dertigtal volken in kasten en korven. Rechts van de weg weer een groot aardappelveld, begrensd door een grote strook hoge heide. De bijen vlogen die dag van de lage heide naar de hoger gelegene. Ze overvlogen dus de straatweg en door de stevige wind werden duizenden en duizenden op de grond geslagen, en velen kwamen om. Ze hadden hun honingmaag vol nectar, en konden, door de zwaarte, niet tegen de wind intornen. Met zulke dagen verzwakken de volken terdege.
Verder ging het over Coevorden, Emmen, naar Oosterhesselen en brachten daar een kort bezoek aan ons Hoofdbestuurslid, den heer Thiel. Het factotum voor Oostelijk Drenthe! Jammer, dat we voor hem niet meer tijd hadden, want, als ieder rechtgeaard imker, heeft Thiel van zijn moeder een goede „praatstok" meegekregen.

We hadden al meer dan een uur kris, kras door dit gedeelte van Drenthe gekard en hadden nog weinig heide gezien. Trouwens, de heer Thiel had ons hierop al voorbereid. Wat is dat Drentse landschap veranderd. Waar vroeger de „scheper" zijn schapen hoedde, en het bijtje de honing puurde, ziet men thans ontelbare graanschelven. Het lijkt van verre op een Abessinies dorp. Het is bijna veertig jaren geleden, dat ik Drenthe zo doorkruist heb als thans. De verandering is overweldigend. Nu begrijp ik de klacht van vele imkers, dat onze heidevelden zo ingekrompen zijn. Drenthe is gelukkig geen arme provincie meer. Het is noeste arbeid en vlijt, al wat men ziet.
Tussen Oosterhesselen en Beilen belandden wij bij een echten, ouderwetsen, Drentsen imker. Ik schatte hem zo om en bij de zeventig. Een lange reeks prima strokorven met uitstekende volken, regelmatig volgebouwd en al flink zwaar, stonden langs een „wal", afgedekt door de gebruikelijke „plagge". Ik maakte den ouden baas mijn compliment, en vertelde hem, dat, wanneer hij bij mij op het examen kwam, hij een tien voor practijk kreeg. Hij vroeg mij naar mijn naam en toen ik hem die noemde, kreeg ik het prettige gehoor, dat ik voor hem geen onbekende was. Uit ons Groentje natuurlijk.
Zo zagen we nog bij enkele korfimkers meer. Mijn collega en ik kregen hier de overtuiging, dat ons zwarte bijenras nog niet gedegenereerd is, en menig imker hier nog in de leer kan gaan.

We overnachtten in de stad Groningen en gingen de andere morgen al weer vroeg op pad. De Friese kant van Drente zou bezocht worden. Ook hier hetzelfde beeld. Veel ontginningen en weinig heide meer.
We bezochten hier een grote kast-bijenstand op de heide. De kasten met deszelfs indeling waren prima in orde, maar de volken......? Wanneer het begin Juli ware geweest, dan was het nog wat geweest, maar nu, 24 Aug.? We konden onze ogen niet geloven! De imker was schijnbaar de mening toegedaan, dat het tot Kerstmis kan honingen. Zijn opbrengst aan honing zal dan ook weinig zijn geweest en zal hij wel tegen lege honingkamers aankijken.

Van daar gingen we over Sneek en de afsluitdijk de Wieringermeer in. Wat een verschil met vorig jaar, toen we er ook drie keer geweest waren en er een land, overvloeiende van honing aantroffen, en thans verhongerde volken.
Vanzelfsprekend bezochten we ook weer den heer Vergouwen te Middenmeer. Een prettige, hard werkende jongeman, die reeds de vraagbaak is voor alle Wieringermeer-imkers. Hij verricht daar voor onze bijenteelt veel zegenrijk werk. Met hem ben ik vast van mening, dat de Wieringermeer met bijen niet overbevolkt is. Misschien dat een meer oordeelkundige plaatsing aan te bevelen ware. De directie van de Wieringermeer werkt hiertoe gaarne mede. De oorzaak van de opeenhoping van volken op een bepaalde plaats komt dan ook hieruit voort, dat op de boerderijen, welke hiervoor vergunning geven, te veel volken geplaatst worden.

Wie Drente en de Wieringermeer bezoekt gevoelt zich trots om te behoren tot dat stoere Hollandse ras, wat zonder dwang en veel poeha, naar buiten, van woeste heidegronden, vruchtbare landouwen schept, en oneindige watervlakten tot de grote Oceaan terugdringt en daar weer werk en brood voor duizenden handen en monden schept.
Aan de ene kant slinkt de bijenweide en aan de andere kant groeit zij weer geweldig aan. Het economisch evenwicht gaat dus niet bij de imkerij te loor.
Het volgende jaar hopen wij het nog eens over te doen.

RIJSWIJK (Z.H.) S. FRANKENHUIS.