De weerkundige waarnemingen om de Holterberg


Men schrijft ons:
0ver deze waarnemingen, welke een reeks van jaren om de Holter-, Haarler- en Nijverdalse berg zullen plaatsvinden, en die thans haar eerste periode achter de rug hebben, kunnen wij thans het volgende mededelen. Zoals men weten zal werden deze klimatologische waarnemingen op touw gezet om, ten bate van de bijenteelt, op de duur de nuttige regenval te leren kennen voor de ontwikkeling van de bloemscheuten van de heide in het gebied der gestichte waarnemingsstations. Weten we ten slotte ten naaste bij de plaatselijke waterbehoefte van de bodem, dan kan uit de hoeveelheid neerslag met vrij grote nauwkeurigheid, reeds ongeveer twee maanden vóór de heidebloei aanvangt, worden geconcludeerd, of de imker in de komende Augustusmaand goed doet, zijn bijen op de gewone plek in de heide te plaatsen, dan wel of hij zo voorzichtig zal moeten zijn, tijdig naar een ander, meer hoop-gevend terrein uit te zien.

Vooral de tijd is het, die hier voor den bijenhouder winst betekent en beschikbaar komt om naar ander terrein te zoeken.
Het is voornamelijk de ruime gelegenheid toch, die niet op goed geluk in der haast een goede standplaats op de heide voor de bijen doet uitkiezen, wanneer door enerlei oorzaak het vaste jaarlijkse plekje te verwerpen is. „Door enerlei oorzaak" schreven we, want het is vanzelfsprekend, dat het niet alleen meteorologische „gebreken" zijn, die de heidebloei kunnen doen mislukken. Al mogen de klimatologische oorzaken ook de belangrijkste zijn, we moeten naast deze zeer zeker rekening houden met andere, zoals b.v. de aanwezigheid in groot aantal van het heidekevertje. Gemis aan voldoende neerslag kondigt met vrij grote zekerheid mis-oogst van heidehoning reeds in het midden van de zomer aan. En geen andere oorzaak kan zo fatale invloed op de gehele vliegheide hebben als bodemdorst. Wat betekenen eigenlijk enige Hectaren Calluna, aangetast door de heidekever, wanneer we in aanmerking nemen, dat het vliegterrein voor bijenvolken, die midden in de heide staan, meer dan 1250 H.A. groot is?

O, ja! De heide-honingdracht kan ook nog mis gaan, wanneer toch de ontwikkeling der bloemscheuten goed, zelfs buitengewoon goed is. Naast gebreken aan de heide-volken kan tijdens de bloei het weer ons wederom parten spelen. Jammer, dat we niet zover zijn, dat we met onze weerkundige waarnemingen een weersverwachting op lange termijn kunnen constateren! Maar we weten het: de proeven van de Holterberg zijn niet voor dit onbereikbare doel op touw gezet. En we zullen het straks wel zien, dat het jaar 1936 al wel bewezen heeft, dat men niet uit de ontwikkeling van de heide de honingoogst kan afleiden. Was dit mogelijk, dan zou goed heide-weer in April-Juni, kunnen doen besluiten tot: „honingoogst"; maar inderdaad zullen we nooit met deze waarnemingen verder komen dan te kunnen voorspellen: „kàns op honing". Dit kan niet duidelijk genoeg naar voren gebracht worden.

Wat leerden nu dit jaar reeds de waarnemingen in kwestie?
Na een zeer natte April, die in het gehele waarnemingsgebied, en ook daarbuiten, zelfs meer dan het dubbele van de normale neerslag bracht, kwamen de maanden Mei en Juni met regencijfers even beneden de normale. De kleine verschillen werden evenwel ruimschoots door de overdaad van April goedgemaakt, vooral omdat in deze tijd van het jaar het water-verlies door verdamping van nog onbelangrijke betekenis is. Ook de periodieke regenverdeling was gunstig.
Was dus de vocht-toevoer voor een goede ontwikkeling der heide als ruim voldoende te achten, ook te lage temperatuur (vorst) kan geen schade van betekenis hebben gedaan: Alleen in de morgen van 1 en 2 Juni werden aan enkele der waarnemings-stations nachttemperaturen even onder nul geregistreerd. Nemen we in aanmerking, dat eerst op 10 Juli de allereerste bloemknoppen konden worden „uitgepeld", dan ligt het voor de hand, dat aan de Verenigingen, welke de onderneming helpen behartigen, heel toevallig in het eerste jaar der waarnemingen reeds kan worden medegedeeld, dat behoorlijke bloem-ontwikkeling werd verondersteld. De verwachting werd niet beschaamd, want overal, waar geen andere oorzaken ons parten speelden, was de heidebloei zeer goed, zelfs in streken, waar het als regel mis is.
Nu kwam echter het weer, dat tot dusver zoveel moed gaf, ons parten spelen
Na een zeer natte Juli-maand bleef het tot ongeveer 13 Augustus regenweer, zodat op de eerste dagen van de heide-bloei geen bijtje de deur uit kwam. Daarna brak een droogte-periode aan, die even weer door zware regens op 19 en 20 Augustus werd onderbroken.
Deze droogte is noodlottig geworden voor de heidedracht en dit is geen wonder, want tot 5 September was zelfs het merendeel der nachten kurkdroog. En - zoals bekend is - scheiden de nectariën geen zoetigheid af bij droog weer. Na 5 September volgde weer een veel te natte periode, die aanhield tot ongeveer 22 September, toen natuurlijk van dracht op de heide al geen sprake meer kon zijn.

Geen wonder dus, dat in 1936 bij de "kans op heidedracht" toch bijna overal in het waarnemingsgebied misoogst, of in ieder geval schrale oogst volgde. En wanneer de merendeels spijtige uitslag voor den imker dan ook dit jaar iets geleerd mocht hebben bij deze weerkundige onderzoekingen, dan is het zeer zeker dit, zoals we ook reeds in de aanhef van dit artikeltje berichtten, dat de waarnemingen nooit heidedracht, doch hoogstens wèl of nièt-voldoende heidebloei kunnen doen verwachten.