Warmte


Het warmteproces is van zeer groot belang voor het dijen van het bijenvolk. Wij onderscheiden twee soorten warmte 1. Natuurlijke warmte. 2. Kunstmatige warmte.

Natuurlijke warmte.
Onder natuurlijke warmte verstaan we in hoofdzaak warmte welke de zon voortbrengt, alsook de warmte welke door de samenhang der bijen, dus door de z.g.n. tros wordt voortgebracht. In het begin van de lente is de zonnewarmte nog betrekkelijk gering. Langzamerhand wordt deze meer. Het gevolg is, dat er ook méér broed komt en nu werkt alles mee, want een tamelijk broednest geeft ook véél warmte. Wij dienen de ontwikkelde warmte zoveel mogelijk te bewaren door n.l. de kast of korf goed in te dekken. Dubbelwandige kasten zijn reeds goed geïsoleerd door de luchtlaag welke zich tussen de beide wanden bevindt en een slechte geleider vormt.
Enkelwandige kasten kunnen wat meer dekking verdragen, alsook korven welke wat dun gevlochten zijn. Ook de kleur spreekt een woordje mee. Donker gekleurde kasten zullen meer warmte opvangen dan licht gekleurde. Het verschil van volksontwikkeling, althans wanneer er de zon op schijnt, is duidelijk merkbaar. In de zomer dienen we de donker gekleurde kasten te beschaduwen.

Kunstmatige warmte.
Kunstmatige warmte is warmte welke door stoken of op electrische wijze wordt voortgebracht. Gewoonlijk worden de gemaakte onkosten niet vergoed door de te geringe opbrengsten van het product. Er zijn drie wijzen van verwarmen.
1. Het inwendige der kast.
2. De hal op zichzelf.
3. Inwendige der kast en hal tegelijk.
1. Over het inwendige der kast is m.i. nog te weinig bekend en hier ligt nog een mooi terrein braak om proeven te nemen.
2. De halverwarming begint meer ingang te vinden. Het is zeer behaaglijk en het verhoogt zeer zeker de liefhebberij wanneer men in het koude natte voorjaar ene verwarmde hal binnengaat. Natuurlijk dient zij dan van voren gesloten te zijn met vlieggaten naar buiten. Ook zal het zeker van invloed zijn op het dijen van het bijenvolk, althans wanneer de kasten enkelwandig zijn en op enige afstand van elkaar staan. De voorjaarsvoedering wordt ook beter opgenomen. Een dichte bijenhal is ook prettiger werken. Men is niet zozeer afhankelijk van weersinvloeden, wind, regen enz. Men moest ze véél meer zien.
3. Hal en kasten tegelijk verwarmd komt zover mij bekend niet voor. Proefnemingen zouden ons misschien van groot nut kunnen zijn.
Om kort te zijn: over de invloed der warmte is nog veel te bestuderen.

Ik wil U dit nog meedelen. De rassen uit de Zuidelijke landen zijn veel meer gevoelig voor warmte dan de meer Noordelijke. Toen mij enige jaren geleden enige Italiaanse koninginnen aan de hand werden gedaan, vroeg de leverancier mij in het volgende voorjaar hoe het er mee ging. Ik moest bekennen, dat de gewone zwarte bijen beter waren dan de Italiaanse. Als de zon wat sterker wordt, zo verluide het antwoord, zullen ze de zwarte wel gauw bij zijn. Enige weken later moest ik de waarheid toegeven. De Italiaanse waren ze ver de baas. (Warmte?)
Een imker welke nu twee jaar met enige Amerikaanse moeren werkte kon nog geen succes boeken. Dit ras lijkt mij nog gevoeliger dan het Italiaanse. Men diene niet te vlug van stapel te lopen en te gauw iets veroordelen. Door dit ras meer kunstmatige warmte te geven komt het misschien in orde. Het is alles nog zoeken. Maar één ding staat vast: dat alle bijen warmtebehoeftige dieren zijn. Doch het ene ras meer dan het andere.
Soms verbaast men zich, wanneer men de hand op het dekkleedje legt, hoe ze het daarbinnen kunnen uithouden. Toch kan men dan merken, dat ze dan juist het meest groeien. Men kan ook aan het dekje voelen, op hoeveel ramen ze reeds zitten. Wordt het al te warm, dan beginnen ze met ventileren. Nog warmer, verlaten vele jonge bijen het inwendige der kast en hangen dan om en aan het vlieggat; het is een der reden van het z.g.n. baardmaken.

HOENSBROEK. C. DE JONG.