Glas in de bijenwoning


Geachte Redacteur,

Naar aanleiding van wat de heer van Houten schreef en vroeg wil ik wel eens iets vertellen over mijn ondervinding met glas, al moet ik direct opmerken, dat ik niet kan spreken van langjarige ervaring. Over beste of slechte resultaten inzake honingoogst gaat het hier dus ook niet. Enkelmaar hoe ik glas gebruik en wat nut en genoegen het mij verschaft. Genoegen zeker het meest, doch nut wellicht niet veel minder, zoals ik hoop aan te tonen.
Toen ik enkele jaren geleden een oeroud verlangen naar het bezit van enige „bijen" eindelijk kon omzetten in werkelijkheid, besloot ik meteen mijn lust tot zelfdoen en timmeren bot te vieren. Maar daar ik tevens tekenaar en liefhebber van constructiewerk ben, kon ik geen genoegen nemen met het voor de vuistweg natimmeren van een bestaande kast. Er moest iets eigens inzitten, de zaak moest wel doordacht en in alle delen uitgekiend worden.
Een nadeel, misschien evengoed een voordeel was, dat ik niet op de hoogte was van wat er over bijenkasten in de loop der jaren al te doen is geweest. Later heb ik vele jaargangen „Pr. Imker" gelezen en daaruit gezien, dat er veel geprobeerd en geconstrueerd is en ook dat er verschillende vooraanstaande broeders niets moeten hebben van dat zoeken van andere vormen, W.B.C. of Simplex is goed, is best en uitgeprobeerd(!) en al 't andere is ketterij, weg er mee! Ook de heer Schotman heeft dit smadelijk ondervonden.

Toen ik begon verkeerde ik in zalige onwetendheid, zowel van dogma als ketterij. Alleen de maten der raampjes en raatafstand, mij verschaft door mijn buurman, die voorzitter onzer afd. Walcheren is en mij meer nuttige wenken gaf, hield ik ongeveer aan.
Mijn eerste werk was nu tekeningen maken en daarop uitbroeden wat al zo gedaan kon worden om de kast zo goed en bruikbaar mogelijk te maken. Naar dit eerste ontwerp maakte ik een exemplaar en nam die eerst in gebruik, waarna, haast vanzelfsprekend, een paar foutjes aan 't licht kwamen. Tekenaar en timmerman hadden niet gefaald, maar de ervaren imker had ontbroken. Die titel „ervaren imker" is zeer zwaarwichtig in de bijenhouderswereld (zie de lectuur) maar het moet mij hier even van 't hart dat, naar mijn mening, vele imkers lange jaren imkeren bij de gratie van het toeval, nooit hun bijen leren kennen en anderen die de zaak met liefde aanvatten niet alleen veel vlugger er inzitten, maar ook ruimer en zelfstandiger blik zullen krijgen. Dat de ware liefhebber een groot proefveld in onze liefhebberij vóór zich vindt en dus, al experimenterend, fouten maakt, spreekt vanzelf; dit zoeken is echter het enige werkelijke levensteken en ook den nietzoekers uiteindelijk ten voordeel. Slaafs navolgen en zweren bij een ingeburgerd normalide zij niet 's liefhebbers lust.

Om op mijn eerste kast terug te komen, een paar dingen bleken heel goed houdbaar te zijn. Waren die geheel origineel en voor anderen van groot belang, ik zou ze gaarne uitvoerig beschrijven. Nu alleen even noemen. Bij anderen had ik meermalen gezien, dat de bijen de dekkleedjes meer of minder aan de bovenlatjes vastwerken, ten dele met propolis, ten dele met bouwstukjes. Soms ziet men bij het aflichten dode bijen en andere rommel en dikwijls motlarven. Die motlarven vreten zich door de zaagsnede der bovenlat in de raten, werd mij verteld. „Maken de bijen ze niet dood?" „Neen, ze kunnen er immers niet bij !" Het is zoals de Amerikaan Root zegt in zijn A.B.C.-boek, geef uw bijen een woning zonder schuilhoekjes waar ze zelf niet kunnen komen en ze laten geen wasmot toe! Ik heb geen dekkleedjes gebruikt, maar plankjes die op een lijst rusten, zodat ze 8 à 10 m.m. vrij liggen van de raampjes. Dit geeft twee grote voordelen, de kast is motvrij en de wintertros kan zonder bezwaren de voedselvoorraad benaderen. Verder maakte ik in de achterplank der buitenwand een glasruit in zicht, waardoor het mogelijk is het volk te bespioneren zonder openmaken der kast, dus zonder storing. Deze inrichting, gemaakt uit louter liefhebberij - de jonge imker is immers zo nieuwsgierig - bleek zo nuttig in verschillende opzichten, dat ik geen kast zou willen er zonder, zelfs niet als ik beroepsimker was, ja dan beslist niet! Geen kast zonder kijkvenster, zou ik zeggen.
Verder komt bij het openen der deur een glazen buisje in zicht, gesloten door een stopje en uitmondend boven een op de bodem staand laag blikje. Hierdoor is het mogelijk, zonder storing alweer, de bijen te helpen. Het nut hiervan zal ieder duidelijk zijn. De deksels van mijn kasten zijn natuurlijk plat en dus bruikbaar als tafel en, even natuurlijk, heb ik in de bovenlatjes geen zaagsnede.
Mijn zucht tot bouwen en proberen dreef mij verder. Laat ik nu echter even vertellen over mijn geheel glazen bijenwoning.

De wens was er en werd zeer aangewakkerd door het lezen van wat anderen met glas deden. Dus alweer geen geheel nieuw idee, maar toch evenmin directe navolging. Deze kast maakte ik als luxe woning (zonder enige onnodige versiering evenwel) dus uiterst solide en correct. Zou men zo'n kast laten maken, dan zou dat aan werkloon een aardig stuivertje moeten kosten. Zoiets is dus niet voor algemeen gebruik aan te raden, alleen voor iemand met de nodige spie of beter nog met de nodige tijd en bekwaamheid voor zelf maken. Het is een constructie van regelwerk waarin aan alle zijden glas, dubbelwandig met 2 c.m. luchtruimte. Ook de bovenkast is zo, terwijl die nauwkeurig sluitend er op past, de ramen in beide bakken 27x36 c.m., dus hoger dan het normaalraam. De bovenafdekking is glas in lijst, vrij van de raampjes, daarop vilt en dan een deksel. Ik brandde van verlangen deze kast te bevolken met een sterke zwerm en dan alles aan alle kanten heerlijk te zien leven en werken. Toen ik de ervoor bestemde zwerm geschept had (Juni 1935) leek die mij wat klein, maar er kwam er dezelfde dag nog een af, dus dan maar tezamen erin, beide hadden jonge moeren dus dat kon. Nadat ik ze bijeen gestort had bleek, dat ik mij in 't gewicht nog al vergist had, het zwermpje woog nu negen pond! Ik plaatste direct beide bakken op elkaar, in de onderste twee oude klimraten aan de kanten en boven tien vellen kunstraat. De bovenkast even er af, nu de massa er in gestort, en de bovenkast er weer op. De volgende morgen hadden ze zich prachtig gehuisvest en bleken ze midden boven al flink te bouwen.

Natuurlijk hebben we van dag tot dag, of beter van uur tot uur de zaken gevolgd. En er gebeurde wat! Na zes dagen bleken ze 10 grote raten al te klein te vinden en zoals te verwachten was begonnen ze in de ledige ruimte onderaan de raampjes te bouwen. In weinige uren tijds twee mooie stukken ter handgrootte, waarbij opviel dat het ene zuiver kleine cellen en het andere darrenraat was. Natuurlijk heb ik hieraan direct een einde gemaakt door ook onderin kunstraat te hangen, die ook direct in ontginning genomen werd. Toen dit volk 12 dagen gehuisvest was, hadden ze acht raten gebouwd, nog acht bijna klaar en flink broed en voer. Helaas liet verder het zomerweer ons in de steek, althans hier op Walcheren was het een slecht jaar, haast even slecht als 1936. Was het weer goed geweest, dit sterke volk zou stellig een goede pot zomerhoning geleverd hebben, want hun ijver was enorm. Nu bleef het bij acht pond.
Dat het glas hierbij een gunstige invloed had, zou natuurlijk niet gezegd mogen worden bij zo'n sterk volk. Ik heb niet kunnen controleren of de bijen een lichte woning verkiezen boven een donkere dan wel het omgekeerde, wel was het opvallend, dat ze spoedig aan het glas wennen en niet meer pogen er doorheen te komen en dan vooral dat ze zo rustig worden. Ging van de dekruit het vilt af, ze bleven rustig doorwerken en waren ook verder bij behandeling gemakkelijk.

Nu wat de overwintering betreft.
Ik had ze met een zeer ruime voorraad honing en suiker ingewinterd, ook weer in de bovenkast, van de onderkast gescheiden door een triplexbodem waarin een gleuf, die correspondeerde met een klimraat in de onderkast, die verder geheel leeg was.
De boven dekruit vervangen door hout.
De voedselvoorraad was zo ruim, dat ook de twee buitenraten voor een groot deel gevuld en verzegeld waren. Later op een mooie dag waren ze druk in de weer die buitencellen leeg te halen en het meer binnenin te brengen. Ofschoon ik wel vermoedde, dat dit volle licht voedsel kostte, liet ik de zaak zo, uitgezonderd de voorkant, waar ik meestal een zonneschermpje voor had staan, alles open licht. Het volk is zeer goed overwinterd en was al weer vroeg op dreef. Wat honingopbrengst betreft kon ik het vorige jaar weer niets bijzonders constateren, daar het toen al helemaal geen bijenweer was, opbrengst slechts 12 pond.

Naar mijn mening kan een geheel glazen kast goed voldoen voor een liefhebber; de bijen overwinteren goed, maar zitten niet helemaal zo vast en gebruiken meer voer. In het voorjaar kan dit de ontwikkeling bevorderen, maar tevens gevaar op leveren(?) Enige jaren vergelijken onder normale omstandigheden zal echter meer recht op uitspraak geven.
Nu nog even antwoord op de vraag aangaande het vocht. Dat een flink volk in de koude jaargetijden heel wat waterdamp neerslaat bleek al gauw. Sommige dagen waren de ruiten dik beslagen en liep 's morgens het water in straaltjes er bij neer. Midden in de winter was dit weer minder, soms zelfs maar kleine stukken. In het voorjaar, toen er meer actie in het volk kwam, weer iedere morgen de ruiten nat, waarbij op te merken viel, dat de bijen ze met hun tong ijverig afzeemden, het water dus gebruikten voor de soep. Ofschoon die aanslag niet prettig is, kan ik toch zeggen, dat noch het volk noch de raten er enig nadeel van ondervonden. Wel was mijn mooie triplex-tussenbodem in één winter verwoest.
Ik kan liefhebbers glas gerust aanbevelen, maar zie voor de honingproductie geen direct voordeel. Het is wellicht ook beter de eigenlijke honingruimte donker te houden, de bijen laten daarop liever niet het volle licht vallen.
Deze winter wil ik een paar houten kasten met glas afdekken en ben overtuigd, dat dit zonder enig bezwaar kan. De houten wanden moeten heel wat water opnemen en 't is dus duidelijk, dat het hout spoedig slechter wordt. Ik hoop de lezers niet te erg verveeld te hebben.

Met groeten,
MIDDELBURG. J. VAN DER HULST.