Grotere bijen, meer honing.


In dit artikel wordt bij de lezer als aangenomen verondersteld, dat de bijen uit grotere cellen geboren groter zijn in alle opzichten, dus ook wat de honingmaag betreft. Mijn doel is enige opwerpingen tegen en moeilijkheden bij het in gebruik nemen van de grote cel uit de weg ruimen.

Een eerste opwerping is deze: U hebt 15000 grote en ik 20000 kleine bijen; mijn kleine bijen halen evenveel als uw grote. Prachtig! Aangezien echter de koningin geen geringer aantal eitjes afzet wanneer zij in grote cellen moet leggen, zal ik 't aantal bijen in een kast met grote cellen gelijk kunnen maken met dat van een kast met kleine cellen. Welke kast zal dán meer halen?
Een ander zegt: veronderstelt u eens een overvloedige oogst, dan zijn uw en mijn kasten vol en ik ben tevreden. Tevreden zijn is heel mooi, maar hier hapert iets aan de redenering. Na een goede dracht zullen de kleine bijen de kast vol hebben, maar de grote misschien al veertien dagen eerder. De laatsten kan dan de honing afgenomen worden of kunnen een tweede hoogsel krijgen.
Nummer drie weet er iets meer van en zegt: hier is de klaver van geen betekenis en daarom is de kwestie van grote bijen van geen belang. Aangenomen echter dat de bij groter is en dus in één vlucht meer honing meedraagt, is deze opwerping weerlegd.
Bovengenoemde opwerpingen vind ik zeer naief, maar ze werden en worden nog door vele imkers gemaakt.

Andere moeilijkheden ontmoeten echter de vooruitstrevenden, die werkelijk de grote cel probeerden.
De eerste grief is: te veel darren, soms wel de helft. Dit is dikwijls een gevolg van de tweede klacht: de ramen worden niet regelmatig uitgewerkt, te veel verschil tussen de cellen. En als alles naar wens verlopen is, dan valt de oogst tegen.
Als antwoord zal ik geven mijn eigen ondervinding bij het overgaan op de grote cel, d.w.z. 640 cellen per dm2. Toen het in April 1936 goed weer werd en 't fruit begon te bloeien, bracht ik mijn eerste kast op 640. Ik plaatste van een sterk volk drie ramen broed in de nieuwe kast, plaatste daarnaast aan beide kanten 3 wafels met celindrukken 640, deed de rest van het volk er bij en begon 's avonds flink te voeren. 't Weer werd echter slecht en 't uitwerken ging niet vlug. Na 14 dagen werd het weer goed en ze werkten zeer vlug de wafels uit; slechts hier en daar zag ik een darrencel. Waren de wafels uitgewerkt dan hing ik nieuwe bij. De koningin ging ze beleggen, de oude ramen verhuisden naar de kant en werden uitgenomen zodra ze geen broed meer hadden. Het volk ontwikkelde zich gelijk een ander.
Wat mankeerde aan deze bewerking? Ten eerste, ik was te haastig. Veel geschikter is de tijd van de oogst en nog geschikter de tijd na de oogst. Ten tweede is het veel praktischer van te voren enige ramen te laten uitwerken in andere kasten. Laat men dit in de hoogsels doen, dan zullen de wafels zonder fout worden uitgewerkt.

De tweede overzetting was een grote zwerm met jonge koningin. Op 3 Juni zette ik deze zwerm op wafels met grote cellen. Slechts één uitgewerkt raam plaatste ik er tussen. De volgende dag begon ik te voeren. Een week lang minder goed weer. Op 15 Juni vond ik de eerste eitjes en op 19 Juni waren 12 ramen prachtig uitgewerkt.
Alles verliep dus naar wens. Alleen merk ik nog even op, dat ik gedurende die week minder goed weer stevig gevoerd heb. Dit moet, wanneer er geen dracht is, om de ramen regelmatig te doen uitwerken.
Hoe bracht en breng ik nu de andere kasten op 640? Wanneer 't weer in de tweede helft van April zachter wordt, neem ik twee ramen broed uit een kast met grote cellen. Natuurlijk uitlopend broed en zonder bijen. Deze twee ramen hang ik in de ledige broedkamer van de over te brengen kast; de broedkamer wordt aangevuld met uitgewerkte ramen van 640. Dan zoek ik uit het over te hangen volk het raam met de koningin, hang dat afzonderlijk, stoot de andere bijen in de broedkamer, daarbij de koningin, de rooster er op en de afgestoten ramen weer boven de rooster. Het broed in 't hoogsel wordt weer bezet en een gedeelte blijft bij de koningin, dat spoedig in aantal toeneemt door 't uitlopend broed.
Een paar opmerkingen hierbij. Men kan 't raam met de koningin ook in de broedkamer hangen en wanneer ze aan 't leggen is op de andere ramen 't raam met kleine cellen uitnemen. Zet 't liefst sterke volken over.

Eindelijk is 't voornaamste: is de honingoogst groter? Met genoegen kan ik hierop bevestigend antwoorden. Zowel bij anderen als bij mijzelf constateer ik voortdurend: de grote bijen hebben de meeste honing. Dat het sommigen tegenvalt komt door een overdreven voorstelling van de oogst.
Mogen nu vele Nederlandse imkers een proef nemen met grote cellen, beredeneerd, zonder overhaasting en dan hun oordeel uitspreken.

MAASEIK (België). F. POTVEER.