Radijs en nog wat.


Het onderschrift op vraag 391 voorkomende in het laatste Novembernummer van ons Groentje geeft ondergetekende aanleiding tot het volgende te schrijven, mogelijk is het geschikt voor opname in ons blad.

Voor ± 30 jaar is ondergetekende begonnen met de verbouw van tuinbouwzaden op een landbouwbedrijf in het Oldambt, welke verbouw toen ter tijd daar als zodanig onbekend was. Werd eerst begonnen met de teelt van de grovere tuinbouwzaden als spinazie, tuinboon, bietenzaad enz., alras kwam ook de teelt van radijszaad, welk gewas ook thans nog op verschillende bedrijven voorkomt in oppervlakten van 1-4 h.a. De grootte van de totale oppervlakte hangt af van de exportmogelijkheden van het zaad door onze zaadexporteurs. Is de exportprijs van het zaad zodanig, dat de financiële verwachting van de teelt gelijk komt te staan met die van de gewone landbouwgewassen, dan krijgt deze teelt hier soms zelfs een betrekkelijk grote uitbreiding, daar het dan een gewas méér is in de vruchtwisseling. Is de exportmogelijkheid daarentegen minder groot zoals in de oorlogs- en na-oorlogsjaren, dan is de teelt ook van geen of weinig betekenis en ziet men zo hier en daar slechts een enkel perceel.

In de eerste jaren van de verbouw in 't groot werd den verbouwer door de zaadhandel de plicht opgelegd ten tijde van de bloei de planten met een afwijkende bloemkleur te verwijderen, aangezien de bloemkleur enige aan wijzing geeft van de kleur van de knol en dus op deze wijze het toekomstig, handelszaad betrekkelijk zuiver werd gehouden.
Ondergetekende verrichtte deze werkzaamheden veelal zelf mede en op een zekere dag daarmee bezig zijnde, viel het hem op, dat er geen bijengezoem was zoals andere dagen. Het ging er mede alsdat men in zijn huiskamer de klok niet hoort tikken, maar wel hoort als de klok blijft stilstaan. Er was dan ook zo goed als geen bij te ontdekken.
Dadelijk daarnaar informerende bij een bijenhouder bleek hem, dat de enkele bijenhouders van het dorp juist de avond te voren met hunne bijen naar de heide waren getrokken.
De grote betekenis van de bijen voor de bevruchting inziende besloot hij de komende herfst zich een paar bijenvolken aan te schaffen om deze -zo de bijenhouders met hunne bijenvolken naar de hei waren gegaan - bij de radijsvelden te kunnen laten staan, als het zaad nog niet was uitgebloeid. Zodoende is ondergetekende bijenhouder geworden.

Van welke betekenis de bij is voor de zaadvorming is mij ook nog het vorige jaar gebleken. Een landbouwer hier in de omgeving had toen 2 velden radijs, waarvan het ene veel minder goed in 't gewas was dan het andere, doch een hogere opbrengst gaf. Dit voor hem onverklaarbare feit besprekende met een collega-boer natuur liefhebber, maakte de laatste hem er op attent, dat het minder goede veld radijs had gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het dorp, waar enkelij bijenvolken waren gehuisvest, terwijl het beste veld diep in de polder was gelegen, waar geen bijenvolken stonden. Het raadsel was den radijsverbouwer opgelost en hij is bijenhouder geworden.
Dit jaar heb ik op verzoek van een landbouwer, die 2 h.a. radijs had, bij zijn radijsveld 5 kasten geplaatst en meteen 3 kasten bij een even groot veld mosterdzaad; beide velden waren in 't begin van de bloei. Toen de bijen weer werden opgehaald om naar de heide te worden gebracht was het mosterdzaad geheel uitgebloeid, terwijl het radijszaad nog enige bloei vertoonde, doch de daarbij staande volken hadden het voordeel, dat bij het be eindigen van de radijsbloei, in de onmiddellijke omgeving een laat veld mosterdzaad in bloei kwam.
De volken bij het radijszaad waren enorm veel beter dan die, welke bij het mosterdzaad waren geplaatst; de eersten heb ik bovendien tijdens de standtijd bij het radijsveld nog enkele honingraampjes kunnen ontnemen.
Het veld radijs is gedorst en de verbouwer was zeer tevreden over de oogstresultaten vergeleken met de resul taten van collega-radijsverbouwers. De verbouwer heeft tij dens de standtijd der bijen op zijn bedrijf enkele keren de behandeling gezien en niettegenstaande hij daarbij soms enkele steken opliep, aan onder getekende de opdracht gegeven hem een paar bijenvolken te bezorgen, waar aan door hem reeds is voldaan, terwijl we bovenbedoelden boer met 1 Jan. als lid zullen kunnen inschrijven.

Persoonlijk ben ik van mening, dat de radijs in deze streek voor de bijenhouders van veel belang is, gezien het grote bezoek van de bijen aan de radijsvelden, terwijl de radijs daarenboven juist bloeit en lang bloeit als er anders niet veel voor de bijtjes is te halen, n.l. einde Juli en begin Augustus: van een enkelen ouden bijenhouder hoort men daarentegen de mening ver kondigen, dat radijs weinig gewin oplevert voor onze bijtjes. Ik geloof, dat beide meningen op te weinig gronden berusten om het juiste inzicht in deze materie te krijgen. Mocht de redactie er prijs op stellen en wil zij ondergetekende op weg helpen beter na te gaan welke waarde radijs heeft voor onze bijenteelt, dan wil hij gaarne het volgend jaar het zijne daartoe bijdragen; de landbouwers zien hier wel het nut van de bijen voor de bestuiving der kruisbloemigen in, terwijl de angstvallige vrees voor de bijen aan het tanen is. Men heeft als bijenhouder dan ook geen moeite zijne bijen bij een dergelijk veld geplaatst te krijgen.

Nu ik toch aan het schrijven ben, heb ik nog iets, dat mogelijk zijn nut kan hebben, niet aan de vergetelheid prijs te worden gegeven.
Tot voor ongeveer 35 jaar geleden werd in 't Oldambt het gele mosterdzaad het vroegst van alle gewassen gezaaid; zodra het land maar enigszins geschikt was, einde Februari, begin Maart, werd mosterd gezaaid. Men liet het zaad open in de voren - door de zaaimachine getrokken - liggen; men egde niet na om de jonge plantjes - erg gevoelig voor nachtvorst - enige schuil te geven door de walletjes van de opengelaten voren. Dus men riskeerde door dit vroeg zaaien mogelijke nachtvorstschade. Het was nog ten tijde dat de grote bijenhouders van Drente, Westerwolde en het nabije Duitsland hier jaarlijks kwamen met hunne talrijke bijenvolken voor het koolzaad. De verbouw van koolzaad verdween en daarmede tevens de jaarlijkse trek der bijenhouders naar deze streek, doch ook verdween zelfs het overgrote deel der inheemse grote bijenhouders. De oude bijenhouders hielden nog enkele volken, doch een jonge generatie stond dadelijk niet weer op; het Oldambt werd zo goed als bijenloos. En nu deden de boeren de voor hen eigenaardige ontdekking, dat het vroeg gezaaide mosterd in opbrengst niet meer kon concurreren tegen het veel later gezaaide mosterd als noodvrucht en de opbrengst steeg, naarmate men de mosterd later zaaide. Het gevolg is dan ook geweest, dat niemand meer vroege mosterd zaait, doch daarmede geduldig wacht tot ultimo April, begin Mei en er absoluut geen enkel bezwaar in ziet, als hij dit door omstandigheden moet uitstellen tot midden Mei.
Kan deze veranderde bouwwijze ook niet geheel geweten worden aan het ontbreken van de nodige insekten voor de bevruchting van het vroeg bloeiende vroeg gezaaide mosterdzaad?
Eertijds waren er door de talrijke bijenvolken voldoende insekten om het vroeg gezaaide mosterdzaad te bestuiven; met het verdwijnen van de bijen werd de bevruchtingsmogelijkheid van deze vroegbloeiende velden minder en de landbouwpraktijk heeft zich aangepast om het mosterdzaad eerst dan te laten bloeien als de andere in de natuur voorkomende bestuivers dan de bijen zich voldoende hebben vermenigvuldigd om een belangrijke oogst te kunnen verwachten.

Behalve dat onze bijen van zoveel belang zijn voor de bestuiving oftewel bevruchting van onze kruisbloemigen als koolzaad, mosterd, radijs etc., las ik voor enkele dagen in een wetenschappelijk tijdschrift, dat onze bijen ook nog nuttig zijn ten opzichte van de zaadvorming van deze planten op geheel andere wijze. Het is onze bijenhouders bekend, dat vele landbouwers er reeds toe overgaan hunne kruisbloemige gewassen te bespuiten of te bestuiven met een insektendodend middel ter bestrijding van de koolzaadglanskever, die de bloem van deze plantenfamilie vernielt en zodoende de zaadvorming belet. Nu zou volgens dat tijdschrift ook de bij een bestrijder zijn van de schade door de glanskever veroorzaakt en wel op de volgende wijze.
Wanneer de bij een bloem komt bevliegen, zou dat het zich in de bloem bevindende koolzaadglanskevertje zodanig verontrusten, dat dit zijn pootjes optrok en zich tot een soort bal vormde, zonder uitstekende delen. Door het gewicht van de bij neigt de bloem zich naar beneden en het koolzaadglanskevertje, dat geen houvast meer heeft, zou uit de bloem op de grond vallen. Zou het niet van belang zijn voor onze bijenhouders daar eens hunne aandacht aan te wijden en onze entomologen te verzoeken te trachten na te gaan of het bijenhouden ook een middel kan zijn het bestuiven of bespuiten overbodig te doen zijn.

BEERTA, ENGEL MUNTINGA.